48 F.M. WIBAUT betaald. Daartoe hadden de vennoten een bedrag gestort dat jaarlijks met 1.000 werd aangevuld. Voor de jongeren, te weten de mensen die op 1 januari 1892 nog geen 46 jaar waren en voor degenen die later in dienst waren getreden, sloot de houthandel een verzekering af bij het Nederlandsch Pensioenfonds voor Werklieden. Mocht iemand eerder arbeidsongeschikt raken, dan kon voor hem het pensioen op dat moment reeds ingaan, mits hij 55 jaar of ouder was en minstens twintig jaar in dienst. De uitkering was dan echter in verhouding lager.115 Deze pensioenregeling voor de werklieden bij de NV Houthandel trok in positieve zin de aandacht van de arbeidsinspectie. De inspectie stelde deze ten voorbeeld aan andere bedrijven en nam daartoe het reglement onverkort in haar verslag over 1899 en 1900 op. De sociale voorzieningen die houthandel Alberts trof voor haar werknemers kwamen overeen met het beleid van de bekende sociaal ondernemers in die tijd. De houthandel was in dit opzicht nergens koploper, maar volgde het voorbeeld van andere bedrijven. Het was in die tijd heel gebruikelijk dat ondernemingen met een sociaal beleid zich door elkaar lieten inspireren. Men nam kennis van eikaars rege lingen en paste die, altijd in gewijzigde vorm, op de situatie in het eigen bedrijf toe. Een ziekenfonds, dat bij Alberts in 1884 werd ingesteld, was bij Van Marken in 1878 als een vaste regeling tot stand gekomen, nadat al jarenlang uitkeringen aan zieke werknemers werden verstrekt. Ook de machinefabriek Stork zorgde in 1881 voor een ziekenfonds voor de arbeiders. Vlekke voerde pas in 1893 een ziekenfonds in voor zijn personeel in de Gastelse suikerfabrieken. De regeling bij Vlekke werd in die tijd wel als zeer gunstig beoordeeld vanwege de uitkering van het volle loon gedurende een periode van maar liefst 26 weken. De Goirlese textielfabrikant Van Besouw was nog later; bij hem werden in 1896 door de oprichting van een 'Maatschappij tot onderling hulpbetoon' een ziekenfonds en uitkeringen bij invaliditeit gerealiseerd. In 1899 werd aan de fabriek van Van Besouw een weduwen- en wezenfonds gesticht. Bij Van Marken reserveerde men voor het eerst geld ten behoeve van een pensioenfonds uit de winst over 1879, maar in de jaren daarna kon niets worden uitgekeerd. Als een van de eerste bedrijven met een pensioenfonds geldt dan ook Stork in Hengelo, waar in 1881 een dergelijke voorziening tot stand kwam. Vanaf 1887 nam Van Marken de premielast voor het pensioenfonds als vast onderdeel in de onkosten op, waarmee de regeling ook bij dit bedrijf een vaster karakter kreeg. Vlekke stelde in 1889 een pensioenfonds in, bij Alberts duurde dat, zoals we al zagen, tot 1892.116 Omgang met de arbeiders De arbeiders van houthandel Alberts waren niet georganiseerd. Veel van hen wa ren wel lid van de coöperatieve bakkerij en verbruiksvereniging De Broederband. Een van hen, A. Sneevliet, was er omstreeks 1905 zelfs voorzitter. Deze vereniging functioneerde echter niet als belangenbehartiger van de arbeiders tegenover de on dernemers. De Middelburgsche Bestuurdersbond probeerde in 1904 een organisatie van houtbewerkers op poten te zetten, maar dat mislukte. Waarom is onbekend. Een van de werknemers van houthandel Alberts kreeg van de bestuurdersbond de schuld van de mislukking in de schoenen geschoven, maar hij ontkende. Zijn versie van het verhaal werd ondersteund door een andere werkman van de houthandel. Wat er precies gebeurd is, blijft duister.117 Een van de leesavonden die Wibaut voor arbeiders hield, werd bezocht door twee arbeiders van houthandel Alberts. Later werden zij lid van de SDAP. 'Er was bij hen,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2002 | | pagina 50