EUROPESE VISIES OP WEST-AFRIKANEN
103
1776) stelde in zijn The Natural History of Religion (1757) dat de 'oermens' onder
worpen was aan hartstochten, begeerten en andere emoties. De sterkste emotie
was de angst en daarom trachtte de 'oermens' de krachten die hem zouden ver
nietigen gunstig te stemmen. De 'primitieve' religie was aldus een uiting van angst,
een universele eigenschap van de geest. Het eerste stadium van religie was volgens
Hume het polytheïsme doordat de oermens een afzonderlijke oorzaak toekende
aan elk probleem waarmee hij werd geconfronteerd. Deze 'primitieve' religie evo
lueerde naar een moderne religie, het mono theïsme.5 De beschrijvingen over de
godsdienst in West-Afrika, het animisme, komen overeen met de omschrijving van
het polytheïsme door David Hume. De West-Afrikanen worden door hun religie
met de 'oermens' vergeleken. D'Avity verwijst in zijn beschrijving van de gods
dienst van Senegal naar het veelgodendom. "Qiiand ils decouvrent la Lune ils font
de grands cris, avec diverses sortes d' adorations. Ils ont quelques autres Idoles, ce qui
n' empesche pas qu ils ne soient fort iiresolus en leur creance. "6
Een andere achttiende-eeuwse auteur van godsdiensttheorieën is Charles de
Brosses (1709-1777)7 Hij beweerde dat elke religie de volgende ontwikkelingsfa
sen doorliep: astrolatrie, gevolgd door fetisjisme, antropomorf polytheïsme en ten
slotte monotheïsme. Hij benadrukte de redeloosheid van de vroege mens, die in
zijn ogen niet alleen barbaars en noodlijdend was, maar ook leefde in een staat van
woeste domheid. Het fetisjisme van de West-Afrikanen wordt dus in de tijdsgeest
gezien als een primitieve religieuze uiting. Barbot schrijft over het fetisjisme in
Sierra Leone het volgende fragment. "As for the nativesthey are all idolaters, like the
other blacks in Guinea. Like them, they wear fetishes around their necks, stuffed with
very nasty and dirty little trifles, to which they are particularly careful to give some food
morning and evening, and to decorate with pieces of glass and other fripperies. They
wear these fetishes not only around their necks but also on their arms, under their arm
pits, on their chests and legs, and over their heart; they never go on water in their canoes
or other vessels without first commending themselves to the fetish, which is the patron-
spirit of the sea. Also they never disembark without being heard to mumble some words
to this fetish in thanks for preservation. "s
Ook in de beschrijving van de materiële cultuur van de West-Afrikanen mani
festeert zich het primitivisme. De zwarten worden door hun gebrek aan bescha
ving als inferieur aan de blanken beschouwd. Bosman beschrijft bijvoorbeeld de
woningen aan Cabo Monte op een geringschattende toon. te weten een Dorp
van acht of tien hutten, want de naem van huisen mogense, wegens hun geringheid
niet dragen."9 D'Avity typeert in het volgende citaat de Arriareos en Falupos in
Gambia10 als barbaarse en brutale mensen. Die typering linkt hij aan hun gebrek
aan beschaving omdat ze enkel voorzien in de primaire behoeften. "Ce sont des
peoples fort barbares et brutaux, qui s'occupent seulement a pescher, nourrir du betail,
et cultiver la terre.
In de lijn van het primitivisme zien we een stereotiepe, die bij interculturele con
tacten in die tijd veel voorkwam. Vaak werd de 'andere' met dieren vergelijken. Die
associatie gebeurde in de Europese beeldvorming over West-Afrikanen op drie
manieren. Een eerste vergelijking was letterlijk; men oordeelde dat er gelijkenissen
waren tussen de fysieke kenmerken van de zwarte en de aap. Ten tweede schreef
men aan de zwarte dierlijke kenmerken toe: agressiviteit, wellust, wildheid, Dit
is de metaforische associatie. Ten derde legde men een metonymische associatie,