LORRENDRAAJERS draaier is afkomstig van de samenvoeging van 'lorre', dat schelm betekent en het werkwoord 'gaen draeyen', dat een synoniem is voor vluchten of ervandoor gaan. Het is bekend dat dit woord aan het einde van de zestiende eeuw al gebruikt werd om smokkelaars mee aan te duiden die tijdens de Opstand handeldreven met de vijand.6 In de woordenboeken der Nederlandse taal worden aan het woord lorren- draaier drie betekenissen toegekend. Het staat voor bedrieger, smokkelaar, of schip dat voor de sluik- of smokkelhandel wordt ingezet. Met lorrendraaiers werden dus zowel smokkelaars als smokkelschepen aangeduid. Het woord enterlopers kan ver taald worden met indringers of onderkruipers." Hoe omvangrijk de illegale handel op West-Afrika voor de oprichting van de Tweede WIC in 1674 is geweest, kan wegens gebrek aan seriële gegevens niet nauwkeurig worden vastgesteld. In zijn onderzoek naar de goudhandel op West- Afrika, heeft Franz Binder het aantal smokkelschepen in de twee decennia vooraf gaand aan de heroprichting van de WIC geschat op een dozijn per jaar. In die peri ode werd 11.000 mark goud door lorrendraaiers vanuit West-Afrika naar de Republiek geëxporteerd.* Volgens Binder kon de ingekochte hoeveelheid stofgoud per lorrendraaier sterk variëren, maar lag het gemiddelde rond de 40 tot 50 mark en daarvan werd het merendeel naar Zeeland verscheept. De WIC exporteerde in diezelfde periode ongeveer 28.000 mark naar de Republiek. Daarnaast werden aanzienlijke hoeveelheden ivoor, greinpeper en gom door smokkelaars ingekocht en zij hadden daarmee ongeveer een kwart van de goederenhandel tussen de Republiek en West-Afrika in handen."' Deze lorrendraaierij, die de Compagnie veel afbreuk deed, werd door haar zo goed en zo kwaad als dat ging bestreden en geregeld werden lorrendraaiers door com pagnieschepen te Elmina opgebracht. Tussen 1660 en 1664 werden bijvoorbeeld acht lorrendraaiers door compagnieschepen buit gemaakt.10 Soms werd de jacht op lorrendraaiers door andere zaken ingegeven, zoals personeelsgebrek of tekort aan koopmanschappen. Toen in 1647 een bevoorradingsschip van de Compagnie bij het lossen op de rede van Elmina vlam vatte en de lading grotendeels verloren ging, was commandant Jan Mulder van het eiland Sao Tomé genoodzaakt om zijn toevlucht te nemen tot de jacht op lorrendraaiers. In korte tijd wist hij drie smok kelschepen op te brengen, wat hem niet alleen grote hoeveelheden levensmiddelen en goederen opleverde maar ook zijn personeelstekort oploste, doordat de beman ning in compagniedienst trad." Door dit chronisch personeelstekort wisten som mige voormalige lorrendraaiers overigens snel carrière te maken. Toen koopman Dirck Dircksz. Wilre in 1658 met de lorrendraaier de Stadt Cremp op de westkust van Afrika in de problemen raakte, stapte hij over op het compagnieschip de Noortse Leeuw. Met deze gewezen lorrendraaier arriveerde hij korte tijd later in Elmina en trad daar in compagniedienst. In de daaropvolgende jaren vervulde hij verschillende functies en werd in 1663 directeur-generaal. Na nauwelijks drie en halfjaar dienst was de vroegere octroy dieff' Wilre opgeklommen tot de hoogste Nederlandse gezagdrager op de kust van Guinea.12 Maar ondanks deze successen en nieuwe plakkaten met verscherpte regels en straf fen die door de Staten-Generaal werden uitgevaardigd, ging de smokkelhandel gewoon door. Het was in de Republiek een publiek geheim dat de Compagnie niet over de middelen beschikte om de smokkelhandel afdoende te bestrijden. Geld voor snel zeilende kruisers bezat ze niet, zodat de handhaving op zee van het han-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2005 | | pagina 10