118
DAVID HENRI GALLANDAT
het gebied van de verloskunde, en in 1772 kennen de Staten van Zeeland hem een
nieuwe overheidspost toe, die van gewestelijk steensnijder en operateur. In 1775
zet hij de kroon op zijn loopbaan met een promotie in Harderwijk. De kloof tus
sen academie en ambacht, die hij al eerder op grond van zijn capaciteiten had ver
smald, was nu definitief overbrugd.
Gallandat was een bekwaam, beminnelijk en veelzijdig mens die voortreffelijk wist
hoe in de wereld van het Ancien Regime carrières gemaakt en gebroken konden
worden. Hij onderhield zorgvuldig vriendschappen met locale en gewestelijke eli
tes, met schrijvers en intellectuelen in Europa en de Republiek hij was een cor
respondentievriend van Betje Wolff (1738-1804) - en hij was ook een drijvende
kracht in de wereld van de Vlissingse sociabiliteit. David Henri maakt deel uit van
een Nederlandstalig leesgezelschap en in 1764 komt er op zijn initiatief een Frans
leesgezelschap tot stand dat als moeder en voedster van het Zeeuws Genootschap
zal gaan fungeren. Zijn goede contacten met de elite en vooral met de burge
meester van Vlissingen, Izaak Winckelman (1723-1796), leiden er toe dat het
Zeeuwsch Genootschap als nieuwe ster aan het geleerd genootschappelijk firma
ment een voorspoedige start kent. In 1769 volgt erkenning door de Staten van
Zeeland en kan het Vlissingse Genootschap de concurrentiestrijd met de
Hollandsche Maatschappij te Haarlem, het oudste geleerde genootschap in de
Republiek, beginnen.7
Het lag voor de hand dat ook Gallandat een bijdrage zou leveren aan het eerste
deel van de Verhandelingen van het nieuwe genootschap. Hij was een breed ont
wikkeld geleerde met een keurige locale reputatie en een grote internationale erva
ring. Zijn verhandeling over de geneeskundige verzorging van slaven tijdens hun
overtocht was al eerder in een van de vergaderingen van het genootschap voorge
lezen en had daar ruime goedkeuring weggedragen. Verbazingwekkend was dat
natuurlijk niet. Vlissingen had een bovenproportioneel aandeel in de Nederlandse
slavenhandel; samen met Middelburg hadden de Vlissingers meer dan de helft van
de Nederlandse slavenhandel in handen. Waar Middelburg echter vele bronnen
van welvaart kende, waren de Vlissingers veel sterker van de inkomsten van deze
handelstak afhankelijk.8 Het is dan ook in die context dat we de tekst van
Gallandat moeten beoordelen.
Zoals gezegd is Gallandats pers niet erg gunstig: Priester, Buisman, Oostindie en
Paasman, om de voornaamste recente critici te noemen, plaatsen hem resoluut in
het kamp van de verdedigers van de slavenhandelspraktijken.'' Het is onweerleg
baar dat Gallandat de slavernij goedkeurde. Hij had daar een keur van utilitaire èn
humanitaire argumenten voor. Slavernij was nu eenmaal geen Europese uitvinding
maar een wijd en zijd verbreid gebruik in Afrika en het Midden-Oosten, al vergat
hij daarbij wel de volstrekte eenzijdigheid van de slavernijverhoudingen in Afrika.
Er werden immers zelden of nooit Europeanen tot slaaf gemaakt. Hier komt bij
dat Gallandat de overtuiging was toegedaan dat je beter in West-Indië slaaf kon
zijn dan in Afrika. Slavernij was bovendien niet in strijd met de bijbel. Met graag
te deed Gallandat hiervoor een beroep op de dissertatie van de eerste aan de uni
versiteit van Leiden opgeleide zwarte Afrikaanse predikant Jacobus Capitein
(1717-1747).10 Zijn nauwelijks tot de verbeelding sprekende argumentatie dat er
veel geld mee te verdienen viel, ook al leek de slavenhandel minder geoorloofd, zal
in Vlissingen niet slecht ontvangen zijn, maar de centrale inzet van zijn betoog was