10 LORRENDRAAIERS lieren. Zo werd de Vlissingse koopman en bewindhebber van de WIC Abraham van Pere in 1627 bijvoorbeeld benoemd tot patroon van Berbice en verleende de WIC Jan de Moor en zijn compagnon Jacob Martssen in datzelfde jaar toestem ming om een kolonie op het eiland Tobago te stichten. Vanaf 1655 namen de gebroeders Adriaan en Cornelis Lampsins het bestuur over. Ook de Caribische eilanden St. Eustatius en St. Maarten waren in bezit van Zeeuwse kooplieden.15 Toch was het met name Holland en niet Zeeland dat aanvankelijk sterk gekant was tegen compagnieën met een monopolistisch karakter. In de jaren dertig van de zeventiende eeuw wisten Hollandse kooplieden vrijhandel te bedingen binnen het octrooigebied van de WIC. Zeeuwse kooplieden verzetten zich hier tegen, met name tegen de handelsvaart op Brazilië en zij hebben steeds aangedrongen om de bestaande octrooien te handhaven. Daarnaast participeerden veel Hollandse koop lieden in de VOC, terwijl de Zeeuwen veel geld in West-Indië investeerden. De WIC bezat in Zeeland een breed maatschappelijk draagvlak met veel kleine aan deelhouders. Daarom eiste het handelsbelang van Zeeland het behoud van de WIC en alleen bij een handelsmonopolie op West-Afrika was Zeeland van een vast handelsaandeel verzekerd. Bij openstelling van deze handel en scheepvaart zou Amsterdam het leeuwendeel van de handel onherroepelijk naar zich toe trekken.16 De verschuiving van een monopolie- naar een vrijhandelspolitiek, die zich halver wege de zeventiende eeuw langzaam in Zeeland heeft voltrokken, kan verklaard worden door de economische achteruitgang van het Zeeuwse gewest. De Zeeuwen hadden al in de zestiende eeuw een zekere reputatie verworven op het terrein van de risicovolle scheepvaart, zoals de kaapvaart. Maar toen men na de vrede van 1648 moest overschakelen van een oorlogs- op een vredeseconomie werd de eco nomische achteruitgang in Zeeland nog nijpender gevoeld dan in Holland door de verplaatsing van de handel naar Vlaamse zeehavens. In de daaropvolgende decen nia zette dit proces zich voort. In oorlogstijd investeerden veel Zeeuwse kooplie den in de kaapvaart, zodra de vrede was gesloten werd de koopvaart weer hervat. Maar gedurende de zeventiende eeuw verliep die steeds moeizamer, omdat de Zeeuwse kooplieden het in toenemende mate moesten afleggen tegen Hollandse concurrenten. Zo had Middelburg rond 1660 haar wijnstapel, een belangrijke eco nomische pijler van de handelsstad, zien overgaan in Hollandse handen.17 De aanvraag van een commissiebrief betekende overigens nog niet dat het schip zich uitsluitend met kaapvaart bezighield. Van de veertig schepen die tussen febru ari 1659 en juni 1661 bij de kamer Zeeland van de WIC een commissiebrief aan vroegen, was slechts de helft voortdurend op Huistocht. Veel schepen handelden in het Caribische gebied of bedreven smokkelhandel op de Afrikaanse westkust. Kaap- en koopvaart, slaven- en smokkelhandel waren dus nauw met elkaar ver vlochten. Een goed voorbeeld was Claas Raas die we in 1657 eerst als slavenhan delaar tegenkomen. Vervolgens voerde hij het commando op het kaperschip Waeckende Craenewaarmee hij een aanzienlijk bedrag aan prijzengeld in de wacht sleepte. Daarna stapte hij over op de Vredeeen slavenschip dat zowel door parti culieren als de WIC was uitgerust en ook in de daaropvolgende jaren maakte hij nog verscheidene slavenreizen op verschillende schepen. In de jaren zeventig maakte hij, naast nog enkele succesvolle kruistochten als kaperkapitein, vooral veel naam als lorrendraaier in de Guineavaart.13

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2005 | | pagina 12