LORRENDRAAIERS
Smokkelhandel na de heroprichting van de WIC in 1674
Na het faillissement en de daaropvolgende heroprichting van de WIC in 1674
werd de bestrijding van de illegale goederen- en slavenhandel voortvarend ter hand
genomen. Met het nieuw verworven bedrijfskapitaal kon de Compagnie kostbare
kruisers uitrusten en zij hoopte daarmee voorgoed een einde aan de smokkelhan
del te maken. Toch was het aantal uitredingen van compagniekruisers in die begin
jaren zeer beperkt. Alleen in 1675 werden twee kruisers naar de kust van West-
Afrika gezonden en daarna zou het tot 1687 duren voordat er een volgende werd
uitgereed.19
Vanzelfsprekend was goede kustbewaking belangrijk, maar dat was echter niet vol
doende. Om de handhaving van het handelsmonopolie te waarborgen en met
genoeg middelen af te dwingen, was strafrechtelijke aanpassing noodzakelijk. Voor
deze juridische aanscherping werden er in 1674 en het daaropvolgende jaar twee
nieuwe conceptplakkaten tegen de lorrendraaiers opgesteld.20 Toch bleken die niet
naar volle tevredenheid van alle deelnemende partijen te zijn en enkele jaren later
volgde een nieuw plakkaat dat de twee voorgaande verving. In deze nieuwe ordon
nantie, die de Staten-Generaal op 8 oktober 1680 uitvaardigde, werden smokke
laars nog zwaardere straffen in het vooruitzicht gesteld. Overtreders van het
octrooi riskeerden zelfs de doodstraf en dat gold ook voor zeelieden en reders die
hun schepen onder vreemde vlag lieten varen. Ingezetenen van de Republiek die
in buitenlandse dienst betrapt werden op de West-Afrikaanse kust, werden voor
goed uit de Republiek verbannen en bovendien volgde confiscatie van hun bezit
tingen.21 Verder besloten de Heren X in datzelfde jaar tot de oprichting van een
geheime commissie die de illegale goederen- en slavenhandel doelmatiger moest
bestrijden. In iedere kamer van de WIC werd een bewindhebber als commissaris
aangesteld die belast werd met de opsporing en vervolging van lorrendraaiers. Hij
onderhield contacten met commissieleden van andere kamers en had tot taak om
informatie betreffende de uitreding van smokkelschepen met hen uit te wisselen.
Wanneer een lorrendraaier was opgespoord dan moesten de stedelijke en geweste
lijke autoriteiten daarvan op de hoogte worden gesteld, waarna de uiteindelijke
vervolging kon geschieden.22
De Zeeuwse bewindhebbers hebben in de eerste jaren na de heroprichting van de
compagnie veel energie gestoken in de bestrijding van de illegale goederen- en sla
venhandel. Daar getuigen de notulen van. Om het vertrek van smokkelschepen
vanuit Zeeuwse steden naar West-Afrika te beletten, werd aan schippers bijvoor
beeld strafrechtelijke vervolging in het vooruitzicht gesteld. In januari 1.675 voeg
de men de daad bij het woord en nam de baljuw van Vlissingen schipper Jacob
Jansse Ens, die door zijn afkomst uit Schotland doorgaans Jacob de Schotsman
werd genoemd, in hechtenis. Op het moment van arrestatie trof hij de laatste
voorbereidingen om met het Vlissingse fregat Vrientschapdat onder Schotse vlag
voer, naar West-Afrika te zeilen. Dat was overigens zijn tweede poging, want enke
le maanden daarvoor wisten de bewindhebbers het vertrek van het zeilree liggen
de smokkelschip America te verhinderen door interventie van de Staten-Generaal.
Met de arrestatie konden de bewindhebbers echter niet voorkomen dat de
Vrientschap naar West-Afrika uitzeilde, want de onbekende reders namen een
andere schipper in dienst. Uiteindelijk boekte de Compagnie toch nog succes,