14 LORREN DRAAIERS smokkelschip Hope bij Rammekens aan land was gebracht. Kort daarop vroeg de Vlissingse boekhouder toestemming om de resterende lading, bestaande uit rijst en grein, te mogen lossen. Zijn verzoek werd door de admiraliteit ingewilligd, mits hij 's lands rechten betaalde. Daarna vroegen twee voormalige stuurlieden van het smokkelschip om restitutie van de geconfisqueerde partij ivoor. Zij verklaarden dat de genoemde tanden niet tot de handelswaar van de reders behoorden, maar dat het 'maatroosen voering betrof.31 Ook ditmaal was het college hen ter wille en gaf de smokkelwaar terug.32 Toen enkele maanden later opnieuw een aantal overijve rige gezagdragers een zeilree liggende Vlissingse lorrendraaier aan de ketting wilde leggen, loste het ontstane probleem zich snel op. 's Nachts kapten de beman ningsleden van het smokkelschip de kabels en voeren weg.33 Belanghebbenden De nauwe relatie tussen kaapvaart en smokkelhandel is in eerdere publicaties ruimschoots aangetoond.3"1 Betrokkenen bij de Zeeuwse kaapvaart investeerden zowel tijdens als na de oorlog in de illegale goederen- en slavenhandel en de gebruikte commissiebrieven dienden dikwijls als dekmantel voor malafide praktij ken. Reders ontliepen daarmee de verplichte levering van bootsvolk aan de mari ne of de betaling van de vervangende heffing. Een niet onaantrekkelijk vooruit zicht gezien de krapte op de arbeidsmarkt voor zeelieden. De genoemde maatregel kwam voort uit een chronisch tekort aan bemanningsleden bij de admiraliteit. Daarom werd op 6 januari 1691 alle scheepvaart vanuit de Republiek verboden. Enkele maanden later werd de vaart weliswaar weer opengesteld, maar toch moest elk uitvarend schip de vijfde man aan de marine afstaan. Commissievaarders wer den van deze verplichting uitgesloten. Voor boekhouders van koopvaardijschepen bestond de mogelijkheid om deze personeelsafdracht door middel van een belasting af te kopen, het zogenaamde hecht van redemptie van de vijfde man. Een goed voorbeeld van een kaapvaartreder met nauwe betrokkenheid bij de smokkelhandel op Afrika, was de Vlissingse koopman en regent Leendert van Sonsbeeck. Hoewel van kaapvaart eigenlijk weinig sprake was, omdat zijn schepen nauwelijks prijzen opbrachten en grotendeels voor de illegale goederenhandel op West-Afrika waren bestemd.35 Gedurende het laatste kwart van de zeventiende eeuw behoorde Van Sonsbeeck, samen met enkele andere Vlissingse kooplieden, tot de toonaangevende top van de Zeeuwse smokkelhandel. Binnen WIC-kringen noemde men hem zelfs de 'befaamde Guineese Handelaar.16 Tijdens de Negen jarige Oorlog zijn in Zeeland 215 Zeeuwse kaperkapiteins actief geweest en voor hen zijn ruim driehonderd commissiebrieven aangevraagd. Een deel daarvan hield zich nauwelijks met kaapvaart bezig. Van de genoemde 215 kaperkapiteins brach ten 32 bijvoorbeeld geen enkele prijs op en van 70 anderen is slechts één prijsschip bekend.37 Bijna vijftig procent van de Zeeuwse kaapvaarders was dus zeer onfor tuinlijk of hield zich met andere zaken bezig, zoals reguliere koopvaart of smok kelhandel. Uit onderzoek is gebleken dat tenminste achttien commissies voor smokkeldoel einden zijn gebruikt. Dit waren dus koopvaarders met commissie, waarbij de ver strekte lastgeving als dekmantel voor de illegale vaart op West-Afrika diende.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2005 | | pagina 16