LORRENDRAA1ERS
21
vijfde man, die zich in de Zeeuwse rekenkamer bevindt. Toch moet aan de juist
heid van de opgave getwijfeld worden, want het was voor boekhouders van koop
vaardijschepen gunstiger om minder manschappen op te geven dan er in werke
lijkheid waren gemonsterd. Zo telde de monsterrol van de Jacob Hendrik in mei
1694 volgens boekhouder Jacob Lambrechtsen dertien koppen, maar toen het
smokkelschip enkele maanden later op de West-Afrikaanse kust handel dreef, ble
ken dat er 42 te zijn.60 Daarnaast beschikken we nog over cijfermateriaal afkom
stig uit de admiraliteitsarchieven. Voor de borgstellingen van graanuitvoer in
1699, moesten de boekhouders de personele bezetting van hun schepen opgeven.61
Deze gegevens zijn in de bijlage opgenomen. Daaruit blijkt dat het gemiddelde
aantal bemanningsleden voor retourschepen uit 23 koppen bestond.62 Voor sla
venhalers was dat aantal 45. In werkelijkheid zal dit gemiddelde vermoedelijk iets
hoger gelegen hebben. We mogen ervan uitgaan dat smokkelschepen die voor de
retourhandel werden uitgereed doorgaans tussen de 25-30 koppen telden en dat
dit aantal bij slavenhalers verdubbeld was.
Schippers
Om voor een aanstelling als schipper op een lorrendraaier in aanmerking te
komen, moest de desbetreffende persoon over bepaalde eigenschappen en kennis
beschikken. De illegale handel op West-Afrika was een complexe onderneming
waarbij de schippers niet alleen over goed zeemanschap en kennis betreffende het
Afrikaanse kustgebied moesten beschikken, maar er werd tevens van hen een
goede koopmansgeest verlangd. Afrikaanse handelskennis was een belangrijke
voorwaarde voor het welslagen van de reis en om deze kennis te vergaren, hadden
velen, alvorens ze als schipper op een smokkelschip werden aangesteld, als stuur
man op een lorrendraaier dienstgedaan. Anderen waren bij de WIC in de leer
geweest. Zo was de eerdergenoemde schipper Jacob Jansse Ens, voordat hij naar de
lorrendraaierij overstapte, in dienst van de Compagnie geweest. Na zijn arrestatie
in 1675 en zijn belofte om zich in het vervolg niet meer met de smokkelhandel in
te laten, trad hij opnieuw in compagniedienst en maakte tussen 1680 en 1684
onder andere twee driehoeksreizen naar West-Afrika en Curasao. Daarna nam hij
zijn oude metier als smokkelaar weer op en werd in 1687 met zijn schip
Poppendarnme door compagnieschepen op de West-Afrikaanse kust opgebracht.63
Ook de Compagnie maakte gebruik van ervaren schippers en nam, zo nodig,
schippers in dienst die voorheen als lorrendraaier gevaren hadden. Voordat zij in
compagniedienst traden, moesten de betreffende schippers zich wel eerst bereid
verklaren om in het vervolg het octrooi van de WIC te respecteren. Sommigen
moesten bovendien een borg stellen.'" Maar in de praktijk stelde hun woord, zoals
we bij Ens zagen, weinig voor. Een ander goed voorbeeld was 'de fameuse lorre-
draijer' Thomas Thoors. Die werd, nadat hij in 1673 voor zijn gepleegde lorren
draaierijen was gepardonneert', in 1683 opnieuw betrapt bij de smokkelhandel op
West-Afrika. In de voorafgaande jaren had hij, onder bescherming van een Deense
vlag, tenminste drie smokkelreizen op Afrika gemaakt.63 Toch vormde dit geen
enkele belemmering voor de Compagnie om hem in 1691 opnieuw in dienst te
nemen.66 Daarna stapte hij weer over op de illegale goederenhandel op Afrika. In
1697 werd zijn smokkelschip de Stadhouder van Friesland door een compagnie-
schip genomen en te Elmina opgebracht.'" Andere schippers, die in de zeventien-