22
LORRENDRAAIERS
de eeuw zowel in dienst van de Compagnie als op lorrendraaiers gevaren hebben,
waren de Zeeuwse schippers Cornelis Fransz. Cudde, Huibregt Pietersen Coerte,
Nicolaas Langhman, Willem de Bree, Jacob Centsen Vos, Matthijs Bogaards,
Daniel Pets, Jasper Nebbens, Pieter Elink en de Amsterdamse schipper Simon
Simonsz. Coster. Veel schippers bleven, ook nadat zij het schip voor de wal had
den verruild, betrokken bij de smokkelhandel. Zij investeerden in lorrendraaiers
en maakten deel uit van de partenrederij. Vaak als boekhouder, want vanuit de
praktijk kenden zij als geen ander de scheepvaart en ruilhandel op West-Afrika.
Enkele goede voorbeelden zijn Pieter van Pantegem, Cornelis Leijnse, Pieter
Meijster, Witte de Witte, Claas Raas en Joris Bartelsen Gastelaar.
De handelsvaart op West-Afrika
In de zeventiende eeuw dreven lorrendraaiers, net als de WIC, ruilhandel langs de
Afrikaanse westkust. Volgeladen met Europese handelsgoederen vertrokken zij
vanuit de Nederlandse havensteden en voeren richting West-Afrika waar de pro
ducten tegen goederen en slaven werden verhandeld. Het assortiment koopman
schappen was groot en varieerde van uiteenlopende soorten textiel, buskruit en
vuurwapens tot kaurieschelpen, spiegels, naalden en hoeden. Net als bij de com
pagnieschepen behoorden textiel, buskruit, vuurwapens, alcoholica, bewerkte
metalen producten en onbewerkt ijzer in de vorm van staven tot de belangrijkste
handelsproducten van lorrendraaiers. Uit onderzoek naar de smokkelhandel in de
achttiende eeuw is gebleken dat lorrendraaiers in tegenstelling tot de schepen van
de WIC substantieel meer buskruit en vuurwapens vervoerden. In sommige geval
len vertegenwoordigden deze militaire goederen ruim de helft van de lading.68
Hoewel de ruilhandel op de Afrikaanse westkust het hele jaar kon plaatsvinden,
kende men voor bepaalde producten wel seizoenen. De oogst van grein of malle-
gueta-peper viel bijvoorbeeld in de periode tussen november en maart en de eer
ste gomoogst vond in december plaats. Om die reden arriveerden de meeste lor
rendraaiers in februari op de West-Afrikaanse kust/'9 Ook voor de Atlantische sla
venhandel bestond een zekere tijdsplanning. De slavenschepen vertrokken meest
al in de winter uit de Republiek om in het voorjaar gebruik te kunnen maken van
gunstige winden langs de kust van Afrika. Daar trachtte men binnen drie maan
den de slaven en goederen te verwerven om vervolgens aan het einde van de
Europese zomer, met aflandige wind, de oversteek naar Amerika te maken. Zeer
gevreesd waren de doldrums, of langdurige windstilten op de Atlantische Oceaan.
Deze traden vooral op gedurende de overgangstijd tussen de regentijd en het droge
seizoen en dan lagen de schepen soms wekenlang stil.7" Ook voor de retourreis van
uit het Caribisch gebied bestonden gunstige en minder gunstige zeilperioden.
Schepen trachtten de Caribische eilanden voor juli te verlaten, want daarna brak
de periode van de orkanen aan die het gebied teisterden en veel schade aanricht
ten/1 De reisduur kon, afhankelijk van het doel, sterk variëren. Particuliere sche
pen die voor de gomhandel op Arguin of Senegal waren uitgereed, voltooiden hun
handelsmissie soms in een half jaar. Smokkelschepen die voor de retourhandel op
andere West-Afrikaanse kustgebieden of voor de driehoekshandel waren uitgereed,
hadden gewoonlijk twee- tot driemaal zoveel tijd nodig.