24 LORREN DRAAIERS Veel smokkelschepen startten hun handelsmissie op het noordelijk deel van de Afrikaanse westkust. Dit was de zogenaamde Bovenkust, het kustgebied tussen Cabo Blanco en Ivoorkust dat als relatief veilig werd geacht door de afwezigheid van compagnieforten. Daar verruilden zij hun handelswaar tegen gom, grein, ivoor en in mindere mate tegen goud. Ook slaven werden daar soms ingehandeld die veelal voor de tussenhandel met buitenlandse kooplieden waren bestemd. Ondanks de relatieve veiligheid van dat kustgebied moesten schippers op hun hoede zijn. Met name op de Greinkust was waakzaamheid geboden, want daar kruisten compagnieschepen. Het was bij de Compagnie bekend dat veel lorren- draaiers op de Bovenkust handelden. In 1679 schreef directeur-generaal Heerman Abramsz. dat lorrendraaiers daar in korte tijd tien tot twintigduizend pond ivoor inhandelden en soms in nog geen twee weken tijd 40 tot 50 mark goud inkoch ten. Sommige lorrendraaiers handelen daar zelfs hun gehele lading in. Volgens Abramsz. kon deze smokkelhandel zinvol bestreden worden wanneer de Compagnie in dat gebied een schip zou stationeren. Waren de smokkelschepen eenmaal op de Ivoorkust aangekomen, dan zien we een duidelijke tweedeling. Een deel van de smokkelschepen zeilde om veiligheidsrede nen niet verder, terwijl andere schepen de hele West-Afrikaanse kust afzeilden tot de Bocht van Benin of zelfs Angola. Vervolgens keerde men om en werd dezelfde route in tegengestelde richting afgelegd. Op de Goudkust, dat als een zeer risico vol gebied bekend stond door de vele compagnieforten en schepen, startten de lor rendraaiers veelal in de buurt van Assiné, een kustplaats die ongeveer zeventig mijl ten westen van het compagniefort te Axim lag. Zo berichtte directeur-generaal Willem de la Pal ma dat daar 'de lorrendraijers ordinair haar eerste addres opma ken, en haar meeste goederen, als ver buijten ons bereijk zijnde komen te verdebi- teeren'.3 Ook Engelse bronnen melden een sterke handelsactiviteit van lorren draaiers in dat gebied. Zo schreef de Engelse kapitein Thomas Philips, gezagvoer der van het compagnieschip Hannibaldat hij in februari 1694 de Zeeuwse kaper en lorrendraaier Jacob Hendrik op de Goudkust had ontmoet. Toen hij korte tijd later in de nabijheid van Assiné voor anker was gegaan, lagen op dat moment 'een Dozyn Hollandse Lorrendraaijers' op de kust te handelen."" Uit bewaard gebleven handelsaantekeningen van smokkelschepen uit de achttiende eeuw, blijkt dat bij de kusthandel een groot aantal plaatsen werd aangedaan en dat per keer slechts geringe hoeveelheden goederen werden verhandeld.75 Om aandacht van langsva rende schepen te trekken, maakte de kustbevolking rooksignalen door vuren op het strand te ontsteken. Zodra het schip voor anker lag, voeren Afrikanen met kanos naar de schepen en boden daar hun handelswaar aan.76 Het transport tussen het vastenland en de voor anker liggende schepen werd door rimadores verricht die voornamelijk van de Greinkust, het huidige Liberia, afkom stig waren. Zij waren zeer bedreven om goederen en slaven met hun kano's over de zware branding te brengen en deden bijna overal langs de West-Afrikaanse kust als roeiers dienst. De ruilhandel vond dus aan boord van de lorrendraaiers plaats en niet aan land. Meestal verliep de handel met de Afrikanen via zogenaamde caboceers. Dit waren lokale makelaars waarmee de verschillende Europese handelscompagnieën contracten sloten. Maar deze rijke en politiek machtige groep van Afrikaanse kooplieden, wier macht soms groter was dan die van de lokale vorst, voelde zich

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2005 | | pagina 26