L0RRENDRAA1ERS 27 van dit soort smokkelschepen leidden geregeld tot politieke conflicten met het buitenland. Een goed voorbeeld was de confiscatie van de Juffrouw Corneliain 1675. Deze lorrendraaier, die in de Republiek was uitgereed, voer onder Deense vlag. Na zijn arrestatie weigerde schipper Floris van der Staal uit Delft zijn mede werking te verlenen aan het gerechtelijk onderzoek en werd daarom twee jaar binnen de muren van Elmina vastgehouden. In de daaropvolgende jaren ontspon zich een langdurige diplomatieke strijd tussen Denemarken en de Republiek over de rechtmatigheid van de inbeslagname, die tot 1684 zou voortslepen. Er werden daarbij zelfs arbiters in Hamburg ingeschakeld. Ondanks hevige protesten bleven de Staten-Generaal doof voor de argumenten. Zij meenden dat het schip met par ticulier kapitaal in de Republiek was uitgereed en op grond daarvan terecht ver beurd was verklaard.8" Naast Deense handelspassen maakten lorrendraaiers uit de Republiek ook vaak gebruik van handelspassen van de Brandenburgs-Afrikaanse Compagnie (BAC), een handelscompagnie die door de voormalige Vlissingse koopman Benjamin Raule was opgericht. Raule startte zijn handelsactiviteiten op Afrika al voor de officiële oprichting van de Brandenburgse handelscompagnie. In 1680 verleende de keurvorst van Brandenburg hem namelijk zijn toestemming om het Wapen van Brandenburg en Moriaen op eigen kosten en risico voor een reis naar West-Afrika uit te rusten. De twee fregatten werden vervolgens in Vlissingen uitgereed en zowel bemanning als lading waren uit de Republiek afkomstig.86 De ophanden staande uitreding bleef niet geheim en bewindhebbers van de WIC informeerden de Staten-Generaal. De Compagnie beschouwde de handelsactiviteiten van Raule als een inbreuk op het octrooi dat de Staten-Generaal haar had verleend en dreig de met confiscatie van beide schepen. Bovendien, zo stelden zij, waren de genoem de schepen geen Brandenburgse schepen, maar vaartuigen uit de Republiek die met Nederlandse onderdanen waren bemand en in Zeeland waren uitgerust. Zij beschouwde beide schepen derhalve als lorrendraaiers. In januari 1681 werd het Wapen van Brandenburg op de West-Afrikaanse kust door compagnieschepen ver overd en te Elmina opgebracht. De Moriaen wist te ontsnappen,maar kon haar handelsmissie niet volbrengen. Raule leed door de mislukte expeditie een schade van ongeveer 150.000 gulden, maar liet zich hierdoor niet afschrikken. Opnieuw liet hij twee schepen voor de vaart op West-Afrika uitrusten, maar ditmaal had hij de Vlissingse koopman Gillis Roijaart en de Rotterdamse koopman Jan Pedy bij zijn avontuur betrokken. Ook nu waren de bewindhebbers van de WIC vroegtij dig over de nieuwe plannen geïnformeerd en lieten de in gereedheid gebrachte Fortuijn in Vlissingen en de Kroonprins van Brandenburg in Rotterdam aan de ket ting leggen. Toch slaagde de Compagnie er niet in om de schepen langer vast te houden.87 Terwijl de bewindhebbers van de WIC Raule ervan beschuldigden dat hij onder valse voorwendsels het octrooi van de Compagnie wilde ontduiken, kregen de contouren van de BAC steeds meer gestalte. In 1682 verleende de Keurvorst de Brandenburgse compagnie het octrooi en kon Raule zijn plannen verwezenlijken. Ondanks protesten van de WIC kon deze niet verhinderen dat de BAC opnieuw twee schepen uitreedde en vervolgens startte met de bouw van het fort Gross Friederichsburg.88 Toch wist de WIC de BAC nog enkele gevoelige slagen uit te delen door het

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2005 | | pagina 29