34 LORREN DRAAIERS den die zich met de slavenhandel bezighielden. Dat veranderde rond 1660 toen de kamer Zeeland van de WIC, die door gebrek aan financiële middelen zelf niet in staat was om slavenschepen uit te reden, met de Joodse koopman Pinto afspraken maakte over een particuliere slavenzending. De Vlissingse koopman Cornel is Lampsins rustte daarop twee schepen uit die op de West-Afrikaanse kust 350 sla ven inhandelden. In de daaropvolgende jaren werden opnieuw diverse slavencon- tracten afgesloten met Zeeuwse kooplieden, zoals Lampsins, Van Rhee, Boudaen Courten en Verpoorten. Deze particuliere slavenzendingen verliepen dus met toe stemming van de WIC en in de contracten waren afspraken over winstdeling vast- gelegd."6 Na de heroprichting van de WIC kwam daar een einde aan, omdat de slavenhan del weer uitsluitend aan de Compagnie was voorbehouden. Desondanks waren al kort na de heroprichting geluiden te horen over een uitgebreide illegale slavenvaart op Suriname. In 1676 diende de Compagnie daarover een klacht in bij de Staten- Generaal en vroeg het college om passende maatregelen te nemen. Het bevoegd gezag in Paramaribo, dat onder beheer van de Staten van Zeeland viel, zou in het vervolg erop toezien dat alleen compagnieschepen slaven invoerden. Veel effect hebben die toezeggingen niet gehad, want drie jaar later herhaalde de Compagnie haar klacht."" Binnen compagniekringen was men niet gelukkig met de gang van zaken in Suriname, maar toch heeft het tot 1682 geduurd eer de Staten van Zeeland het beheer over de kolonie aan de WIC hebben overgedragen. Een jaar later werd de Sociëteit van Suriname gevormd, waarin de WIC voor een derde par ticipeerde. Ook onder het nieuwe bestuur van Suriname bleef de slavenhandel het exclusieve domein van de Compagnie.Ils In de daaropvolgende decennia verplaatste de illegale slavenhandel zich over ande re delen van het Amerikaanse continent en werden in toenemende mate slaven afgezet in het Caribische gebied. Deze verschuiving was niet aan toeval onderwor pen, want plantagehouders van Franse en in mindere mate van Engelse eilanden vormden voor slavensmokkelaars aantrekkelijke afnemers. De eigen handelscom pagnieën waren aan het eind van de zeventiende eeuw nog niet in staat hun gebiedsdelen in West-Indië van voldoende slaven te voorzien en de plantagehou ders waren daardoor genoodzaakt hun toevlucht tot de smokkelhandel te nemen. De regeringen in Londen en Parijs hadden deze illegale slavenaanvoer weliswaar verboden, maar in de praktijk legden lokale overheden hen geen strobreed in de weg. Soms werden er zelfs contracten afgesloten tussen Zeeuwse Iorrendraaiers en buitenlandse handelscompagnieën voor de levering van slaven. Zo sloot de BAC in het laatste decennium van de zeventiende eeuw diverse contracten af met Zeeuwse reders voor de levering van slaven aan het eiland St. Thomas.119 Daarbij trad de Middelburgse koopman Pieter Macaré als handelsagent op voor de BAC.120 Zoals we hiervoor zagen werden in de zeventiende eeuw verreweg de meeste Zeeuwse smokkelschepen voor de goederenhandel uitgereed. Een beperkt aantal hield zich met de slavenhandel bezig. Toch is deze voorstelling van zaken niet geheel juist. In tegenstelling tot de WIC, waar de schepen voor een retourreis of een driehoeksreis werden uitgereed, handelden Iorrendraaiers zowel goederen als slaven in. De scheidslijn tussen goederen- en slavenhandel is dus minder scherp te trekken. Wel kan men stellen dat interlopers voor een primair doel, bijvoorbeeld de goederenhandel, werden uitgereed. De schippers beperkten zich dan niet alleen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2005 | | pagina 36