ZEEUWSE SLAVEN- EN GUINEAHANDEL 65 hoog Tinschoten'-gehalte zijn voornamelijk een bevestiging dat de Zeeuwen in de late zestiende eeuw prominent aanwezig waren in de Atlantische ruimte. In het bijzonder als vrachtvaarders voor de Lusitaanse en Antwerpse suikermarkt, en in de zoutvaart naar de Kaapverdische eilanden en de kusten van Venezuela." Het is dan ook logisch dat zij vroeg belangstelling toonden voor winstgevende handel aan de Guinese kust en wensten te investeren in slavenhandel. Omstreeks 1600 werden er jaarlijks een twintigtal Noord-Nederlandse schepen uitgerust met een Afrikaanse bestemming.1- Uit de schaarse bronnen over deze epi sode in de Guineahandel kon men opmaken dat de participatie van uitgeweken kapitaalkrachtige Zuid-Nederlandse kooplieden en reders aanzienlijk was.'5 Om de onderlinge concurrentie te beperken besloten in november 1599 acht Amsterdamse partenrederijen samen te werken. Zij besloten elke twee maanden twee schepen naar West-Afrika uit te rusten. Of ze in deze ambitieuze opzet slaag den is niet bekend. Dit voorbeeld inspireerde handelaars gevestigd in Delft, Dordrecht, Rotterdam en Middelburg om gelijksoortige initiatieven te nemen."1 Deze groeiende handelsrichting ondervond sterke oppositie van de Portugezen, die alle Europese indringers in West-Afrika poogden te verjagen. Regelmatig wer den Hollandse en Zeeuwse koopvaarders opgebracht in Elmina aan de Goudkust. Tegen de verwachtingen in eindigden de vijandelijkheden niet met de onderteke ning van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Daarom besloot de Staten- Generaal in 1612 vijf oorlogsbodems naar West-Afrika te zenden om de handels vloot te beschermen. Bovendien richtte men nabij Mourée (Goudkust) het fort Nassau op.15 Dit kordate optreden resulteerde in een toename van de Noord- Nederlandse trafiek naar Guinea met ongeveer eenderde tijdens het volgende decennium."' De relatief veilige situatie voor Noord-Nederlandse koopvaarders nabij de Goudkust en de wildgroei in de Zeeuwse West-Afrikaanse handel was de aanleiding voor de Middelburgse kooplieden Guillaume Hermans en Wouter van der Poort om in mei 1614 een Guinea Compagnie op te richtten. Zij wensten Guineavaart te combineren met handel op West-Indië. De onderneming had een aanzienlijk startkapitaal en groepeerde een aantal Middelburgse handelaars met internationale netwerken en bekende regenten.17 In dit kader zijn de Guinese expedities te situeren van de partenrederij Van den Bogaerde-Grevenraet - van Axel. In 1616 en 1617 organiseerde de Antwerpse ondernemer Maximilliaan Van den Bogaerde een kleine compagnie samen met Lybeert (Liberto) van Axel(e) en Gaspar (Jasper) Grevenraet, die beiden in Amsterdam woonden.18 Ondanks het Bestand bleef het noodzakelijk om zulke risicovolle initiatieven onder bescherming van de Hollandse of Zeeuwse vlag te laten verlopen. Een analyse van de fragmentarische rekeningen, opgemaakt door Grevenraet, toont aan dat Van den Bogaerde ruim veertig procent van het nodige kapitaal voor de financiering van zijn Guinea-expedities in familiale kring vond. Bovendien kon hij rekenen op goede commerciële contacten in Amsterdam. Van Axel en Grevenraet verzamelden per uitreding de resterende fondsen in Holland en Zeeland (zie tabel I). Zo beheerden zij de investeringen van de gefortuneerde koopman Jan de Wael en zijn zoon Jan Baptista, die een handelsnetwerk hadden opgebouwd dat strekte tot Rusland en Venetië.19 Rond de eeuwwisseling vestigde Jan de Wael zich in Middelburg en vanaf 1615 werd hij gesignaleerd in Amster-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2005 | | pagina 67