70 ZEEUWSE SLAVEN- EN GU1NEAHANDEL Afb. 3. Vlissingen, midden zeventiende eeuw. ZA, KZGW, Zei. 111. 11-148. Zuidelijke Nederlanden bestuurd vanuit Wenen. De Oostenrijkse keizer Karei VI A^oelde zich nier gebonden aan de rigoureuze commerciële beperkingen van de Vrede van Munster en stimuleerde initiatieven voor rechtstreekse handel met Oost-Indië.48 In de schaduw van het succes van de eerste Aziatische expedities vroeg de Brugse Kamer van Koophandel in 1715 toestemming om een nationale compagnie op te richten voor de Guineavaart. Echter Marquis de Prié, de ad-inte- rimgouverneur van de Oostenrijkse Nederlanden, bleek niet te overtuigen van de slaagkansen van dit project.49 Pas in 1718 vond de idee om rechtstreekse handel met West-Afrika aan te knopen ingang bij de overheid. De kleinschalige, maar vaak lucratieve private uitredingen onder Zeeuwse vlag om goud, ivoor, gom en staartpeper te ruilen voor Europese en Oost-Indische producten aan de westkust van Afrika, golden als voorbeeld voor Zuid-Nederlanders om ook hun kans te wagen op deze markt.50 Twee Oostendse handelaars, Jan de Schonamille en Pieter Francois Woelaert(s) solliciteerden in 1718 naar scheepspatenten voor handel op Afrika. Jan de Schonamille ontving paspoorten om twee schepen uit te rusten, de driemast-hoe ker Marquis de Prié (I) en een kleine fregat de Marquis de CampoP Woelaert(s) kreeg openlijke steun van de gefortuneerde en invloedrijke Antwerpse ondernemer Paulo Jacomo Cloots om zijn keizerlijke commissiebrief in de wacht te slepen voor de Marquis de Prié (II), een fregat van amper 100 ton.52 Cloots, die zwaar investeerde in de Zuid-Nederlandse Chinavaart, had toegang tot de hofkringen en trad in deze periode geregeld op als private bankier voor Marquis de Prié.55 Voor de buitenwereld leek de organisatie van deze expedities een zuiver Zuid- Nederlands initiatief, maar zowel Jan de Schonamille als Pieter Franqois

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2005 | | pagina 72