ZEEUWSE SLAVEN- EN GUINEAHANDEL
71
Woelaert(s) fungeerden in de eerste plaats als boekhouders van de uitredingen.
Beiden behoorden wel tot de kleine Oostendse groep kooplieden met internatio
nale netwerken en hadden ervaring in de rederijwereld.'' Maar zij bleken allesbe
halve kapitaalkrachtig en het ontbrak hen aan enige kennis van handel op West-
Afrika. De echte bedenkers van het plan om Guineavaarders uit te rusten onder
keizerlijke vlag bevonden zich in Zeeland, Londen en Antwerpen.
Jan de Schonamille ging in zee met de Londense bankier sir John Lambert." Deze
maakte vooral furore als een van de directeurs van de beruchte South Sea
Company. Op het moment dat hij investeerde in de Oostendse Guinea-expedities,
speculeerde hij zeer actief in de 'windhandel'.56 De Zeeuwse inbreng, die vooral
duidelijk was bij de expeditie van de Marquis de Prié (I), oogde omvangrijk. De
Vlissingse koopman-reder Adriaan Teerling zorgde voor ruim twee derde van het
kapitaal door in de eerste plaats zijn hoeker Jonge Adriaan louter op papier te ver
kopen aan Jan de Schonamille.57 Bovendien kocht hij bijna de volledige heenla
ding aan in Vlissingen en Rotterdam. De Schonamille hoefde enkel te zorgen voor
een permissie om deze goederen in Oostende over te laden.58 Het Zuid-
Nederlandse aandeel bestond voornamelijk in het leveren van proviand, de schip
per (Jan Willemsz.) en een kleine bemanning. Doch de functie van supercargo
werd toevertrouwd aan de ervaren Joris Vergouwen uit Vlissingen.59 Dat Adriaan
Teerling geen onbekende in de Guineahandel was daarvan getuigt de opmerking
van de WIC die hem beschreef als iemand die 'voor het grootste gedeelte zijn pro
fessie en werk maakt om op de Kust van Africa te doen navigeren'.60 Over de geld
schieters van Schonamilles tweede scheepje, de Marquis de Campozijn we amper
ingelicht. Zeker was dat John Lambert tot de investeerders behoorde.61 Volgens
Cloots hoorde deze Guineavaarder 'in Zeelant meest t'huys'A De bemanning telde
25 of 26 Vlamingen en twee Zeeuwen. Ook hier werd de functie van supercargo
of handelaar aan boord ingenomen door een Vlissinger, Jan Bruyst genaamd/'5
Samengevat kunnen we stellen dat bij deze twee expedities een Zuid-Nederlander,
Jan de Schonamille, en de keizerlijke vlag vooral door Zeeuwse smokkelaars als
dekmantel werden gebruikt in een poging het WIC-monopolie te omzeilen.
Hiervoor ontvingen ze financiële steun uit Londense hoek.
Paulo Jacomo Cloots mogen we beschouwen als de initiële organisator van de
Guineavaart met de Marquis de Prié (II). Hij zorgde zelf voor 7000 gulden of een
vierde van het kapitaal, en overtuigde enkele gefortuneerde familieleden en vrien
den in Antwerpen zijn onderneming financieel te steunen/'1 Pieter Francois
Woelaert(s) contacteerde potentiële investeerders in Oostende en Zeeland. Zijn
vader, Pieter, participeerde met 4000 gulden.65 Vermoedelijk de helft van het kapi
taal werd ingebracht door twee Middelburgse handelaars, Hermanus van de Putte
en Jacob Huyghe. In deze periode werd Van de Putte gerekend tot een van de
dominante figuren in de Zeeuwse commerciële wereld. Aanvankelijk stond hij
geboekt als handelaar in ijzer- en metaalwaren en bezat hij een kruitmolen.66 Rijk
geworden met de kaapvaart tijdens de Spaanse Successieoorlog toonde hij voorna
melijk belangstelling voor de driehoekshandel tussen Europa, Afrika en West-
Indië.6 In 1720 was hij medeoprichter van de Middelburgse Commercie
Compagnie, de meest prominente private onderneming in de Republiek voor de
Guineavaart en de slavenhandel naar de Caraïben.68 Over Jacob Huyge weten we