92 ZEEUWSE PREDIKANTEN aan afkomst en huidskleur een mogelijke vervloeking verbond. Udemans' vijand beeld werd door Spanje en Portugal ingevuld, waarom de overzeese bevolking geestelijk als arm en politiek als onschuldig werd gezien, namelijk als slachtoffer van Spaanse tirannie.'8 En dat betrof Indianen in gelijke zin als Africanos. Toen was overigens ook de discussie nog gaande of Indianen wel tot slavernij mochten gebracht; en dat werd door Nederlanders zoals Johan Maurits in Brazilië algemeen en voluit afgewezen. Afkomst van volken Lezen we nu wat Udemans over de afkomst van Africanos werkelijk schreef, dan blijkt hij de volken in te delen naar religieuze afkomst.19 Zijn criterium tot kwali ficatie draait om de vraag of volken deelden in heidendom, jodendom dan wel christendom. Daarom begint zijn verdeling van de volkenwereld bij Noach. Udemans trok geen rechte lijn van de arme Indianen naar Cham als diens moge lijke afstammelingen. Hij meende dat Europeanen verschilden van Indianen en Mooren (Noord-Afrikanan!), omdat Indianen en Mooren net als de Egyptenaren afkomstig waren van Cham, terwijl Europeanen afstammen van Jafeth, Noachs jongste zoon. Of nog preciezer, volgens Udemans komen (n.b.!) de Mooren, de Assyriërs, de Babyloniërs en de Indianen van Noachs kleinzoon Kush, zoon van Cham. Dus, zo schreef Udemans, let er wel op dat van de vervloekte Cham, de grootste, rijkste en machtigste naties afkomstig zijn. Zo zie je altijd in de wereld dat de meest goddeloze volkeren de rijkste en machtigste zijn. Welnu, die liggen door hun geestelijke armoede in de duisternis, terwijl Europeanen het ware licht hebben gezien. Dat maakt hen niet waardiger of beter. Eigen roem is onmogelijk op basis van Gods verkiezing. Maar, zo hoorde hij in zijn kringen redeneren: god- delozen die in duisternis zijn, zijn arm en eeuwenlang door God opgegeven. Van hen kun je dus gebruik maken. Nee, zei Udemans, want het geeft geen pas Gods verkiezing te verklaren. Het valt niet uit te leggen waarom God arme Indianen' zo lang in duisternis heeft gelaten. Je mag al helemaal niet concluderen dat dit was omdat ze afkomstig zijn van de vervloekte Cham of van diens zoon Kusch. Het is juist voor ons reden ons niet te verheffen boven de heidenen, aangezien Europeanen ook zelf nog niet zo lang geleden heidenen waren. God heeft Kanaanieten of heidenen voor Israël uit hun land weggedreven, maar God mag met volken doen wat Hem behaagt. Rijke christenen moeten uitkijken zelf niet alsnog te worden vervloekt. Het is daarom onjuist wanneer Groenhuis verder stelt dat de vervloekte zonen van Cham bij Udemans als een specifieke tegenpool zouden dienen voor de verheffing of verkiezing van eigen Europese natie als een tweede Israël. Udemans wil niet weten van enige reden tot verheffing van Noachs zoon Jafeth, van wie de Europeanen afstammen, op basis van een uitverkiezingsgedachte. Dat Udemans hier nadrukkelijk op in ging, bevestigt dat hij dit argument juist bij zijn oppo nenten vernam. Daarbij valt te denken aan remonstrantse en libertijnse kring waar men wel gevoelig was voor werkheiligheid en, zoals in ieder geval de Drentse dominee Picardt, volken ging onderscheiden naar fysieke kenmerken. Dat Jafeth als vader van een tweede Israël wordt beschreven is een heel ander verhaal.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2005 | | pagina 94