ZEEUWSE PREDIKANTEN 95 op slavernij gericht. Tegelijk geldt dat naar hun besef op grond van Bijbelse begrip pen de invloed van het christelijke geloof moest resulteren in vrijheid en vrijlating van steeds meer mensen. 3. Zowel Udemans als De Mey trachtten evenals Voetiaanse predikanten (in Zeeland) afkeer tegen slavernij en slavenhandel bij hun dagelijkse publiek aan te kweken en aan te wakkeren. Ze ondervonden daarbij academische rugdekking van Voetius in Utrecht. Slavenhandel moest verafschuwd worden en slavernij kon slechts overzee van voorbijgaande aard zijn. 4. WIC-bewindhebbers en Coccejaans gekleurde kerkleiders grepen vanaf 1670 naar het Bijbelverhaal over Chams vloek om daarmee slavernij en vooral slaven handel te rechtvaardigen. Dit wordt later beknopt verwoord in Gargons catechis mus en breedvoerig in het Leidse geschrift van de Afrikaanse predikant Capitein. Daarin demonstreerde zich een concrete Nederlandse toespitsing in een eeuwen oud debat. Interessant zou het zijn na te gaan of en in hoeverre de Cham-argu- mentatie en het gebruik daarvan in de Republiek gelijk was aan die in Engeland, en of er, en bij wie dan, van beïnvloeding sprake was. Terugkomend op onze eerste vraag is er, in Voetiaanse of andere niet-Coccejaanse en niet-Libertijnse kring, bij predikanten in Zeeland gedurende de zeventiende eeuw niet echt sprake van een rechtvaardiging van mensenhandel en van duurza me slavernij, eerder een publieke, verbale tegenbeweging, al ging deze amper gepaard met concrete actie. De bijdrage aan dit debat ligt in een praktische, behoedzame of omslachtig publieke tegenbeweging van klassieke gereformeerden en nadere reformatoren. De Cham-ideologie werd daarin pas na Udemans uitein delijk een sleutelrol toegekend. Deze omslag ter rechtvaardiging werd eerder door Coccejanen en bewindhebbers bewerkt dan door Zeeuwse godgeleerden uit de kring van Udemans en De Mey.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2005 | | pagina 97