TEN GELEIDE Het Desurbanisatieproject is om meerdere redenen een belangrijk project. Ten eer ste sluit het goed aan bij recent onderzoek. De provincie Zeeland mag zich geluk kig prijzen dat er de afgelopen jaren veel, divers, en kwalitatief hoogstaand onder zoek is verricht naar de Zeeuwse plattelandsgeschiedenis. Ik denk daarbij in de eer ste plaats aan het fundamentele onderzoek van Peter Priester naar de geschiedenis van de Zeeuwse landbouw.' Zijn onderzoek heeft gezorgd voor een zo adequaat mogelijke feitelijke basis van de ontwikkeling van de landbouwsector van 1600 tot 1910. Daarnaast zijn er de publicaties van Piet van Cruyningen. Allereerst moet daarvan natuurlijk zijn proefschrift over boeren in West-Zeeuws-Vlaanderen wor den genoemd, waarin hij de opkomst van een nieuwe boerengroep in de achttien de eeuw analyseert.2 Vervolgens is er zijn boek Boerderij bouw in Zeelandwaarin hij de ontwikkeling van de boerenhofstede vanaf de Middeleeuwen laat zien.3 Ik denk aan het boek De Zeemosche streekdrachten, 1800-2000 onder eindredactie van Jeanine Dekker, dat op een eigentijdse wijze een belangrijk thema uit de materië le cultuur behandelt, de ontwikkeling van de klederdrachten als resultaat van per soonlijke en maatschappelijke ontwikkelingen."' Ten slotte noem ik het recente boek van Paul Brusse en Willem van den Broeke over de economische geschiede nis van Zeeland in de negentiende en twintigste eeuw.3 Dan heb ik de publicaties van Adrie de Kraker en Jan Zwemer, en vele anderen nog niet eens vermeld. Het gaat dus goed met het onderzoek naar de Zeeuwse geschiedenis en de Zeeuwse plattelandsgeschiedenis in het bijzonder. Het huidige project past hierin als gegoten. Het kan aan de ene kant voortbouwen op deze prachtpublicaties en er aan de andere kant een nieuwe draai aan geven door juist de stad-plattelandsre- laties centraal te stellen, waarbij het, zoals Mijnhardt wil, een voorbeeld kan wor den van een analyse van een transformatieproces in plaats van een analyse van een vervalproces. Het getuigt op zichzelf genomen van moed en het is zelfs enigszins paradoxaal om een project over desurbanisatie te starten op het moment dat voor het eerst in de geschiedenis de wereldbevolking voor meer dan de helft in steden woont/' Deze groei en ontwikkeling spelen zich echter wel vooral in de zich ontwikkelende lan den af en zijn daarmee gelijktijdig het symbool van een ruimtelijke verschuiving weg van de grote economieën van de afgelopen twee eeuwen (Europa, Verenigde Staten en Japan) naar landen als China, India, Indonesië, Brazilië, Argentinië en Chili. Deze thematische overeenkomst met de hedendaagse ruimtelijke transfor matie maakt het NWO-project extra interessant.7 Neele laat zien hoe men in acht- tiende-eeuws Middelburg op zoek is naar nieuwe economische sectoren die voor voorspoed moeten zorgen, waaronder in het Zeeuwse geval de landbouw; Dekker hoe dit leidt tot maatschappelijke concurrentie om de bestuurlijke macht op het platteland; Brusse hoe Middelburg zijn centrumpositie uitbuit en langs die weg als enige grote stad aan de neergang kan ontsnappen. De geschiedenis van Middelburg lijkt eigenlijk sterk op die van Amsterdam in de achttiende eeuw. Ook in Holland zien we een neergaande economische ontwikke ling als gevolg van allerlei ruimtelijke economische processen. De Hollandse industriesteden als Haarlem, Leiden en Delft maakten desastreuze tijden door. Clé Lesger heeft geanalyseerd hoe in West-Friesland steden als Hoorn en Enkhuizen hun macht probeerden te vergroten over het naburige platteland en tegelijkertijd leeggezogen werden door Amsterdam, dat ook naar nieuw economisch potentieel

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 10