112
PERCEPTIE EN IDENT1TE1
mer één is helderheid over datgene waar we mentaal mee bezig zijn, over onz.
begrippen en hun verhouding tot die van vroeger, en over de plaats waar we pn
cies staan.
Aanzetten tot vergelijking
Hoe komen we hier nu uit? Het zou mijns inziens belangrijk zijn overal waar da
kan, door vakkundig gebruik van de bestaande literatuur of voorhanden kenni
systematisch een vergelijking in te bouwen. Het programmavoorstel spreekt van
vergelijking met het Noorderkwartier. Ik denk dan als vanzelf aan het onderzot
van mijn Franse promovendus, Thierry Allain, naar Enkhuizen, de stad die he
prototype van desurbanisatie is geworden en de moeder van alle vervallen steden
Opmerkelijk genoeg is zijn conclusie vooralsnog dat het vervalbeeld van achttien
de-eeuws Enkhuizen ondanks de evidente teruggang van de cijfers in de belang
rijkste parameters (bevolking, visserij, koloniale handel) sterk bepaald is door eei
negentiende-eeuws vertoog over vervallen steden, daaraan gekoppeld een her
waardering van de vervallen stad door buitenlandse bezoekers (zoals de bekend
Franse reiziger Henry Havard of de Italiaan Edmondo De Amicis) als pittoresk en
daarmee als toeristisch attractief fenomeen. In Enkhuizen zelf was de raad in de
achttiende eeuw druk bezig het imago van de stad nieuw op de kaart te zetten
vanuit een zelfbeeld waaruit minder paniek maar meer begrip voor de veranderin
gen van economische, maatschappelijke en culturele functies sprak dan w
geneigd zijn te denken. Dat stedelijke vertoog, dat we in publicaties, feesten, keu
ren en andere vormen van stedelijke representatie terugvinden, was per saldo vee
minder gericht op verval dan op stedelijke trots. Om de stadsbevolking daarvoo
te mobiliseren, moest het beeld van de stad worden gehistoriseerd: de glorie van
de haringvisserij, van de VOC, van Enkhuizen als 'eerste stad die naar de Opstaru
was overgegaan, zodat de stedenmaagd in het Enkhuizer stadswapen daarmee in
zekere zin de moeder van de Hollandse steden werd.
Bij een vergelijking denk ik echter niet alleen aan overeenkomstige, maar ook aan
uiteenlopende situaties. Nemen we bijvoorbeeld de oostelijke gewesten
Gelderland en Overijssel. Ook die maken aan het eind van de achttiende eeuw een
grote verandering door. Ten goede, dat wel. De landbouw komt ook daar opnieuw
op, jonkers en grondeigenaren ontginnen en spelen succesvol agronoom. In dt
negentiende eeuw begint de valorisatie van het Gelderse natuurlandschap als een
cultuurlandschap dat in staat is om gezondheid aan te kweken en zonodig een
nieuwe mens te vormen, in contrast met de waargenomen vormen van de oude,
traditionele plattelandsbeschaving. Boze heksen worden dan herduid tot goede
feeën en 'witte wieven', alvorens tot toeristisch fenomeen te worden omgeturnd en
daarmee van hun schadelijke lading te worden ontdaan.
Gewesten als Gelderland en Overijssel gebruiken voor hun master narrative dar
een dubbel verhaal van gewestelijke trots: als eerste element de historische bloei in
het verleden, met name die van de Hanze (maar alleen als vreedzaam handelsver
bond, zonder de militaire, agressieve dimensie van de laatmiddeleeuwse geschie
denis), als tweede een meer toekomstgerichte visie op het platteland. In dat twee
de geval gaat het niet alleen om de landbouw, veeteelt en bosbouw, maar ook en