üRCEPTIE F.N IDENTITEIT 113 :eds meer om de natuur als zuiverend element dat de stedelijke beschaving van het verdorven verstedelijkte westen in toom kan houden. De tijd breekt aan van de wandeltochten in de ongerepte natuur, de hotels en villa's, de sanatoria, de grote opvoedingsgestichten in dorpen en gehuchten, enz.. Vanaf vroeg in de negentien- eeuw wordt die rurale roeping in Gelderland actief gepropageerd, met name ook door de overheden, aar Zeeland rond 1800 op vernieuwing in continuïteit met het verleden mikt, erken Gelderland en Overijssel dus veeleer met vernieuwing als breuk met hun rieden. Als ik Zeeland vergelijk met Gelderland dat als gewest groter en volk- iker is, met een eveneens oude culturele traditie die net als in Zeeland in de late middeleeuwen en de beginnende vroegmoderne tijd een eerste toppunt bereikte toont Zeeland dan misschien wel meer veerkracht. Of beter: een ander type veer- kracht. De Zeeuwse elite wilde kennelijk 'het verval keren'. Ze speelde dus meer dan de Gelderse met het idee van continuïteit, door de toekomst te denken en te willen vormgeven vanuit dat wat er al was. En ze nam uit de bovengewestelijke publieke ruimte gemakkelijk de nieuwe instrumenten van cultuurbeleid en cultu reel handelen over: de genootschappen, de boekhandel, dilettante vormen van langstelling voor wetenschap die op de grens van wetenschapsbeoefening zelf lagen, beschavingsarbeid. In Gelre daarentegen was het 'verval' al heel lang geïn- .rnaliseerd en ook daadwerkelijk als verval geduid. Van internationale handels- iooppunten hadden de Gelderse steden zich al in de late zestiende en de zeven- nde eeuw omgeturnd tot regionale verzorgingscentra, waarmee ze noodge dwongen een a twee eeuwen op de Zeeuwse ontwikkelingen vooruit liepen. Kan n vergelijkende beschouwing, al was het maar in grove lijnen, houvast bieden voor een correcte analyse van wat in Zeeland plaatsvond? .edelijke en rurale elites 1 en ander verschil met Gelderland, of liever gezegd, een tweede vraag van verge- Iijkende aard, is de rol van de stedelijke elites bij het rurale bestuur en beheer, en ij de publieke meningsvorming op het platteland. In Gelderland lijkt het ver- nieuwingsdenken sneller van de elite naar de burgerij te zijn verschoven, ook op et platteland. Denken we bijvoorbeeld aan burger A.C.W. Staring op de ïldenborch te Vorden, een vernieuwer op alle fronten: taal, politiek, land- en bos- ouw, volkskunde. Of aan een ook religieuze vernieuwer als O.G. Heldring, die eneens zwaar op het rurale domein leunde. Hadden de Zeeuwse dorpen ook nun inheemse, rurale elites, van boeren dan wel ambachtslieden, predikanten of vrije beroepen, of hingen ze geheel af van de stad? Wie zijn in Zeeland dan de actieve dragers van de vernieuwing? De Zeeuwse stedelijke elites lijken niet alleen nog heel lang intact te blijven maar ook als elites actief; worden ze niet pas in de negentiende eeuw door nieuwe groepen afgelost? Wat is de betekenis daarvan voor de culturele dynamiek? Overigens zijn die Zeeuwse elites wel buiten Zeeland gevormd. Zeeland was immers het enige gewest zonder landeigen hogeschool - want met permissie, de Illustre school van Middelburg was hoogstens een tijdelijk opstapje vanwaar men zo snel mogelijk naar Leiden of Utrecht vertrok. En dan spreek ik nog niet over de geheel eigen problematiek van Zeeuws-Vlaanderen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 115