RCEPTIE EN IDENTITEIT 117 erkvan de bewegingen in het gewest: wie gaat waarnaartoe, wie vestigt zich waar, hoe verplaatsen elementen van materiële cultuur zich, hoe ontwikkelen politieke of sociale bewegingen zich precies in de geografische ruimte? e vragen sluiten nauw aan bij wat Arno Neele de vraag naar de verwerving van daal en cultureel kapitaal op het platteland heeft genoemd. Ik zou die hoofd- aag eigenlijk het liefst als drie subvragen beantwoord willen zien. n eerste: verwierven de plattelanders materialiseerbaar sociaal, politiek en cultu- 1 kapitaal, zoals politieke macht, scholing (in verhouding tot wat in de stad toe- nkelijk was) en beroepsopleiding (landbouwkennis)? Dat is de vraag naar de cul- ele infrastructuur in de publieke ruimte die Arno Neele terecht voorop zet, als r institutionele kader waarin het master narrative over het Zeeuws verval {if any vorm kan krijgen. n tweede: welke dominante, specifiek Zeeuwse vorm nam het culturele kapitaal i? Moeten we dan denken aan techniek of modernisering? Of bijvoorbeeld aan igieuze vorming in afwijking van de Randstedelijke norm, zoals we die in de Biblebelt en de bevindelijkheid zien ontstaan? Of aan een combinatie van beide, int natuurlijk sluiten ze elkaar bepaald niet uit - en hoe moeten we die ontwik- hing dan zien? Is dat iets nieuws? Ligt daar des Pudels Kern als we het over des- urbanisatie hebben? :n derde: hoe keken de Zeeuwen tegen dat cultureel kapitaal aan en hoe eigen- ai ze het zich toe? Beschouwden ze het als stads of als ruraal, als een winstpunt een bron van potentie, of zagen ze het als een gelegenheid tot verdorvenheid? erd politieke macht ingezet voor eigenbaat, om stad en platteland van elkaar te leiden, of juist om de stad met zijn cultuur te imiteren, of het platteland erdoor laten penetreren? Ook die perceptie en toe-eigening vormen een element van t sociaal en cultureel kapitaal. Conclusie Stedelijkheid, ik heb het al gezegd, is vóór alles een kwestie van perceptie. We moeten ervan uitgaan dat, als de Zeeuw anno 1800 moeite had met zijn steden, ook inderdaad iets in de perceptie aan het verschuiven was - wat niet zonder meer het geval hoeft te zijn in de empirische orde. Hoe dan ook, in plaats van stad dorp kwam vanaf de Bataafs-Franse tijd de gemeente als basisordening al lang- ïm op. Boeiend is, vanuit cultureel oogpunt, dat die dubbele perceptie, name- 'k de administratieve (gemeente) en de culturele (stad versus platteland), steeds is blij ven bestaan. Het gemeentehuis heeft het stadhuis niet weten te verdringen, merker nog, het stadhuis maakt thans een comeback door, ook in rurale contexten, die opnieuw wijst op verschuivende percepties in de relatie tussen stad en platte land, tussen stedelijkheid en ruraliteit. Dat brengt mij tot een pleidooi voor een zeer zorgvuldig gebruik van de termen die gerelateerd zijn aan stedelij kheid en platteland. En in het verlengde daarvan voor aandacht voor, en liefst onderzoek naar de terminologie in situaties en bij gebeurtenissen die op spanningen tussen stad of stedelijkheid en niet-stad of rura liteit kunnen wijzen. Ik denk dan aan onlusten waarbij gezocht wordt naar haarden van besmetting en waarbij institutionele of culturele vijanden worden ge-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 119