128 BEZIT VAN HEERLIJK HE DE dat aan de oevers van de zee en grote rivieren was aangewassen, te bedijken en te polderen. De aldus gewonnen grond was eigendom van de ambachtsheren - kon door hen worden verkocht of verpacht. In veel gevallen besteedden ambachtsheren de bedijking uit en kreeg de eigenlijke bedijker de ingepolderd grond in eigendom. Veelal werd een zevende deel van de grond echter afgezonde; en bestemd voor de ambachtsheer. Over deze bezittingen, die vronen of vrijland' werden genoemd, betaalden de ambachtsheren geen dijklasten. Overigens behic den de ambachtsheren wel hun politiek-bestuurlijke invloed, omdat zij niet hu heerlijke recht op overheidsgezag, maar slechts hun grondbezit verkochten.15 Herendiensten waren gedurende de zeventiende en achttiende eeuw een pree;: onderwerp. Deze diensten behelsden de verplichting van plattelandsbewoners o: twee dagen in het jaar hun ambachtsheren met paarden en wagens ten dienste staan. Nadat ldachten waren binnengekomen over de onwil van sommige landh den om hieraan te voldoen, vaardigden de Staten van Zeeland in 1678 een plal kaat uit waarin dit heerlijke recht nog eens onder de aandacht van de bevolkir werd gebracht. Wie niet voldeed aan de wens van de ambachtsheer, kon een boe krijgen van vijf gulden. De kosten voor de huur van paard en wagen zoude bovendien bij de weigerende boer in rekening worden gebracht." Aan het eind va de achttiende eeuw bleken de herendiensten opnieuw een ongemaldcelijk onde werp. Verscheidene ambachtsheren gaven een speciale toelichting op dit pui; toen zij in 1795 hun rechten en plichten moesten opgeven aan de Bataafse ove heid. Zij waren zich er terdege van bewust dat deze gevoelig was op het punt va feodale relicten. De heer van Bruinisse vleyt zig van dit voorregt niet, als met d: cretie te hebben gebruik gemaakt, en zonder daar voor, bij non prestatie, zo a: elders plaats heeft, eenige Penningen, tot afkoop te hebben bedongen; het geen i billykheid kan plaats hebben'.15 De heerlijke rechten bleven van kracht tot in de Bataafs-Franse tijd. De omwen teling in 1795 bracht al direct op lokaal niveau de nodige beroering. Evenals andere plaatsen werd in Westkapelle het oude bestuur vervangen door een provi sioneel bestuur. Het nieuwe bestuur van 'het vrije volk van Westkappel' g ambachtsheer Martinus Veth van de Perre te verstaan 'dat de burgerij niet me van hem gediend wenschte te zijn'.10 In de nieuwe politieke cultuur overheerste t gedachte dat het leenstelsel, dat men sterk associeerde met het feodale stelsel, in strijd was met de door de nieuwe machthebbers hoog geprezen beginselen van vri heid en gelijlcheid. De principes bleken zich echter moeilijk te verhouden tot t praktijk.'" De Provisionele Representanten van het Volk van Zeeland publiceerde al in april 1795 enkele provisionele schiHdngen, waarin een nieuwe bestuursvorm op het platteland werd geregeld. Daarmee verloren de ambachtsheren het recht on de baljuw, schout, schepenen en andere functionarissen aan te stellen. Enkele maanden later bleek een nieuwe publicatie noodzakelijk. Gebleken was dat enige ambachtsheren zich uit onkunde of conservatisme meer rechten aanmatigden dan hun toekwamen. Niettemin bleef nog veel van de oude situatie voortbestaan.IS Her nieuwe gewestelijk bestuur vroeg de ambachtsheren in augustus 1795 hun rechten en financiële voordelen uit de heerlijkheden op te geven. Ter verdediging van hun rechten en belangen sloegen de ambachtsheren de handen ineen. Onder hen cir culeerden modelopgaven en van de hand van Johan Canter de Munck, ambachts heer van Serooskerke (Walcheren), verscheen in samenwerking met Jacob Verhei]-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 130