T VAN HEERLIJKHEDEN 129 i Citrers, ambachtsheer van Sint Laurens, een lijvig boekwerk, dat vele ubachtsheren in Zeeland ondertekenden. In de zogeheten Deductie en adstructi- memorie van ivege een aantal ambachtsheeren in Zeeland aan de provisionele naesentanten van hetzelve volk ter voldoening aan de resolution van den 3. april en augustus 1795 overgebracht verdedigden zij hun rechten op basis van gegevens 0 zij uit charters en andere oorspronkelijke stukken hadden verzameld.19 iite veranderingen leken er pas met de Staatsregeling van 1798 te komen. In kei 24 hiervan werden alle 'eigenlijke' heerlijke rechten en titels vernietigd; de naren ervan konden geen aanspraak maken op een schadevergoeding. De acsregeling voorzag ook in een scheiding tussen politieke en rechterlijke macht, .[geving en bestuur werden afgezonderd van justitie. In de praktijk bestond de de situatie echter nog lang voort. In Zeeland waren bijvoorbeeld alle leden van gemeentebesturen op het platteland ook verkiesbaar tot lid van de rechtbank. elkaar snel opvolgende wijzigingen in het politieke bestuur in deze tijd ver- iderden een radicale uitvoering van de Staatsregeling.2" Na de inlijving bij het ranse keizerrijk in 1810 werd Nederland gelijkgeschakeld met de Franse wetge ving, hetgeen echter zonder gevolgen bleef voor een regeling inzake de heerlijke hten. In feite bleef de situatie sinds de Staatsregeling van 1798 gewoon voort- staan tot 1814, toen in het nieuwe koninkrijk de soevereine vorst Willem I het 'genaamde Herstellingsbesluit uitvaardigde. Dit bracht niet het door ambachts- ren vurig gehoopte volledige herstel van hun bevoegdheden. Een dergelijke geling werd door de nieuwe machthebbers in strijd geacht met de regenwoordi- omstandigheden van het vaderland' en met die van de regering ervan. In het volg mochten de ambachtsheren personen voordragen voor de post van schout, retaris en leden van de gemeenteraad, maar de benoeming was voorbehouden 1 de koning. Alle lagere functionarissen werden gewoon nog door de ambachts eren benoemd.21 loen de Zeeuwse ambachtsheren bij de Raad van State een jaar later uitvoerig pleitten voor herstel van hun oude bevoegdheden, bleek de koning hun welgezind, 'naar het departement weigerde hierin mee te gaan. Willem I overwoog zelfs om ambachtsheren in Zeeland weer de bevoegdheid te verstrekken om de ambten bedieningen zelf te begeven. Hier stak de minister een stokje voor. Hij voelde niets voor het (financiële) belang van de Zeeuwse heren te laten prevaleren boven het algemeen belang. Een ambachtsheer kon van een schout immers recog- riegeld vorderen als hij deze kon benoemen. De minister, die de Zeeuwen van n heimelijke poging tot zelfverrijking verdacht, wenste hiervoor niet te zwich ten. Overigens werd op voorspraak van de Raad van State voor Zeeland, evenals oor andere provincies met veel heerlijkheden, de bepaling toegevoegd dat een heer het recht had om zichzelf als schout voor te dragen. In Zeeland hebben ambachtsheren inderdaad van deze bevoegdheid gebruikgemaakt.22 Met de restauratie van een deel van de heerlijke rechten werd een bestuurlijk vacuüm op het platteland voorkomen. Dit motief speelde een belangrijke rol bij de regeling in 1814 en de uitwerking ervan in de reglementen voor het bestuur ten plattelande in 1815. Overigens was men het lang oneens over wat in juridische zin precies onder het herstel moest worden verstaan en welke rechten het eigenlijk betrof. Deze discussie werd tot ver in de twintigste eeuw in zowel jurisprudentie als literatuur gevoerd.23

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 131