130 BEZIT VAN HEERLIJKHEDEN Pas nadat Thorbeckes staatkundige ideeën in de grondwet van 1848 waren ver taald, delfden de ambachtsheren definitief het onderspit. Het onderscheid tussen steden, dorpen en heerlijkheden werd opgeheven; in het vervolg werd alleen nog over gemeenten gesproken. Particulieren verloren alle rechten tot voordracht of aanstelling van gemeenteambtenaren. Het werd aan de wetgever gelaten om de overige heerlijke rechten af te schaffen. De vroegere ambachtsheren waren nu eige naar van zogenaamde gedecrocheerde heerlijke rechten. Samen met de onroeren de zaken en niet-heerlijke vermogensrechten werden deze nog wel 'heerlijkheid' genoemd. De macht binnen een heerlijkheid kreeg vorm in rechtspraak, wetgeving en bestuur. Voor de uitoefening daarvan stelde de ambachtsheer functionarissen aan. De belangrijkste van hen was de schout. Hij stond op het terrein van de recht spraak, wetgeving en politie aan het hoofd van het bestuur van de heerlijkheid en werd voor onbepaalde tijd benoemd. Naast de schout functioneerden schepenen, veelal vijf tot zeven in getal. Door de bepaling dat vader en zoon, noch twee broers tegelijkertijd schepen mochten zijn, werd voorkomen dat zij hun familiebelangen te zwaar lieten wegen.2' Naast een schout en schepenen hadden veel heeriijldieden een secretaris en bode. De secretaris diende register te houden omtrent alle gerechtszaken in de heerlijkheid. Zijn salaris diende hij voor de helft (of minder als dat zo was afgesproken) als recognitiegeld af te staan aan de ambachtsheer.25 In sommige grote heeriijldieden waren ook burgemeesters aangesteld. Dat kwam voor op Walcheren, Tholen en in Staats-Vlaanderen. Rijpperda Wierdsma ver moedt dat de taken van de burgemeesters tot een bepaald bestuurlijk terrein, bij voorbeeld financiën, beperkt bleven.21' Waarschijnlijk lagen de bevoegdheden in Staats-Vlaanderen anders, aangezien in Breskens en Sint Jansteen burgemeesters ook op het terrein van de rechtspraak actief waren.27 Andere bronnen wijzen erop dat de burgemeesters beschouwd moeten worden als voorzitters van de schepen bank. Alle achtereenvolgende burgemeesters op Tholen waren dat namelijk, ter wijl naast hen een even aantal schepenen functioneerde. Ook op Walcheren bestond de gewoonte om voorzittende schepenen burgemeesters te noemen.28 De rechtspraak in de heerlijkheden werd uitgeoefend door schepenen. De schout trad op als rechtsvorderaar en zag erop toe dat de opgelegde straffen voltrokken werden. De bevoegdheden van de schepenbank waren afhankelijk van de status van de heerlijkheid. In ambachtsheerlijkheden mocht zij uitsluitend rechtspreken in zaken met lage en middelbare jurisdictie. Onder lage jurisdictie vielen de civie le zaken, zoals overdrachten van onroerend goed, openbare verkopingen, echt scheidingen en de aanstelling van voogden en curatoren. Middelbare jurisdictie betrof de misdrijven waartegen boeten, maar geen lijfstraffen werden geëist en zaken die het burgerlijk bestuur aangingen. Ook hierover mochten de schepenen in de ambachtsheerlijkheden rechtspreken. Alleen hoge heeriijldieden bezaten ook de hoge of criminele jurisdictie. Deze betrof de rechtspraak bij misdrijven waarte gen lijfstraffen werden geëist.29 Voor de rechtspraak in zaken met hoge jurisdictie waren de meeste ambachtsheer lijkheden aangewezen op de vierscharen van de steden of op speciale landsvier- scharen. Dit was per eiland anders geregeld en zelfs binnen de eilanden kwamen verschillende regelingen voor. Kort gezegd was in heel Zeeland de civiele recht spraak in handen van de lokale overheden (de heerlijkheden) en berustte de cri-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 132