132
BEZIT VAN HEERLIJKHEDEN
nodig om een bedrijfje te beginnen. Hetzelfde gold voor iemand die een herberg
of tapperij wilde starten. De ambachtsheer kon iemand bovendien de uitoefening
van zijn nering ontzeggen om te voorkomen dat er onder de vakbroeders in het
dorp een moordende concurrentie zou uitbreken. Ook bezat de ambachtsheer het
recht om week- en jaarmarkten uit te schrijven. Dat dergelijke bepalingen regel
matig met voeten werden getreden, blijkt wel uit de waarschuwingen die
ambachtsheren daaromtrent uitvaardigden. Johan Boudaen Courten, ambachts
heer van Sint Laurens, 'meer en meer in ervaringe komende, hoe dat in veragting
van alle goede Ordres en Politike Ordonnantie' inwoners van het dorp zonder toe
stemming van de ambachtsheer de tapnering van bier, wijn en brandewijn ter
hand namen, vaardigde hiertegen een waarschuwing uit.36
Ook ten aanzien van de gezondheidszorg speelde de ambachtsheer een belangrij
ke rol, omdat hij de chirurgijn en vroedvrouw benoemde. Zodra zich iemand in
de gemeenschap vestigde die niet bevoegd was dit vak uit te oefenen, kon hij deze
persoon op de vingers tikken. Dat leidde menigmaal tot conflicten. Ook plichts
verzuim door chirurgijns en vroedvrouwen die wel door de ambachtsheer waren
aangesteld, kon door de heer of zijn plaatsvervanger worden aangepakt. Voor de
dorpelingen kon dit letterlijk een zaak van levensbelang zijn.
Het politieke belang, namelijk de uitoefening van regeermacht, was extra aantrek
kelijk voor de heer indien hij of zijn familie economische belangen had in de heer
lijkheid, bijvoorbeeld door het bezit van grond of tiendrechten. Samuel
Radermacher, heer van Nieuwerkerke op Walcheren, wilde in 1738 een deel van
zijn ambacht Nieuwerkerke als apart leen uitgeven aan de sociëteit van geoctrooi
eerde zaagmolens, waarin hij zelf belangen had. Ook verkocht hij aan de sociëteit
grond en het recht van erfpacht in deze omgeving.37
Voor de dorpsbewoners kon een ambachtsheer veel betekenen, indien hij contac
ten had in de gewestelijke politiek. Gedurende de gehele achttiende eeuw ijverden
inwoners van Bruinisse voor een vrije uitoefening van de mosselvangst. Zij stuur
den rekesten aan de Staten, waarbij ze steun inriepen van de ambachtsheer.
Bruinissenaars die in 1778 door de rentmeester Beoostenschelde werden vervolgd
voor strandroof, vroegen de ambachtsvrouw en baljuw en schepenen om hun tus
senkomst.38
Een ambachtsheer was een private heerser binnen zijn territorium, al had hij er
niet de soevereine macht. De Staten van Zeeland hadden immers de positie van de
grafelijke leenheer ingenomen. Als er problemen waren, bijvoorbeeld wanneer de
belangen van verschillende ambachtsheren conflicteerden, riepen zij de hulp van
de Staten in. Anderzijds konden ambachtsheren door samenwerking grensover
schrijdende belangen dienen. In 1763 besloot het stadsbestuur van Vlissingen als
ambachtsheer van Biggekerke, Krommenhoeke, Koudekerke en Zoutelande-
Werendijke tot een verbod op de jacht binnen deze heerlijkheden teneinde de
wildstand weer op peil te brengen. Gedurende het hele jachtseizoen was het niet
toegestaan om te jagen, mochten er geen honden loslopen en mochten evenmin
honden worden gehouden voor de jacht. Ook de ambachtsheren van de andere
heerlijkheden op Walcheren besloten zich voor de wildstand te beijveren en stel
den een verbod in op de jacht. Iedereen die een jager of stroper zou betrappen,
werd een premie in het vooruitzicht gesteld van vijftig gulden. Het is duidelijk dat
maatregelen tegen de 'genoegzaem bedorven zynde Jagt' op Walcheren alleen sue-