134 BEZIT VAN HEERLIJKHEDEN schout, schepenen, predikant, kerk- en armmeesters en hun echtgenotes bijeen om de ambachtsheer te feliciteren. Buiten feestte de rest van het dorp, op kosten van de nieuwbakken heer.1' De 'plechtige inhaling' of 'blijde inkomste', waarbij de ambachtsheer een geldbedrag schonk aan de gemeenschap, stamt uit de Middeleeuwen. In Vossemeer werd dit gebruik omstreeks 1529 ingevoerd." Het ritueel heeft een hardnekkig bestaan geleid. Een verslag is ook bekend van de inhuldiging van Martinus Veth in Westkapelle in 1679, die echter in zijn koets mocht blijven zitten toen hij vanaf het Zuiderstrand onder escorte van een com pagnie te voet en te paard naar het stadhuis werd gevoerd, waar hij voor de pui de eed aflegde.44 In 1777 deed Anthonie Ewout van Dishoeck 'naar oud gebruik' zijn plechtige intrede in Domburg.45 Op andere momenten werden de relaties tussen ambachtsheer, schout en schepe nen bestendigd. Het jaarlijks afhoren van de rekeningen vergde een bezoek van de ambachtsheer aan de heerlijkheid. Dat was een uitgelezen moment om aan een rijk gevulde dis en onder het genot van menig glas wijn de banden tussen ambachts heer en dorpsbestuurders aan te halen. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de achttien de eeuw in Westkapelle. Deze gewoonte was hier in het midden van de zeventien de eeuw ingevoerd toen de stad Middelburg ambachtsheer was. Zij werd door ambachtsheer Martinus Veth afgeschaft, maar door zijn zoon in 1714 weer her steld.46 Overige belangen van de ambachtsheren Naast de uitoefening van politieke macht hadden ambachtsheren ook andere belangen bij het bezit van een heerlijkheid. Heerlijkheden verleenden sociaal prestige, vormden een onderdeel van familiebezit en waren bovendien een bron van inkomsten. Nauw verweven met de politieke macht in een heerlijkheid was de status die het bezit van een heerlijkheid opleverde. Sommige regenten gingen actief op zoek naar een heerlijkheid, omdat zij vonden dat dit aan hun sociale sta tus het gewenste elan gaf. In de dorpen werd het prestige van de ambachtsheer demonstratief tot uiting gebracht in imposante buitenplaatsen. In de kerken had den zij speciale zitplaatsen (ambachtsherenbank) en getuigden hun familiewapens, grafmonumenten en rouwborden van hun luister. Soms voegden de heren aan hun familienamen de naam van hun heerlijkheid toe en namen zij in hun familiewa pen het wapen van de heerlijkheid op. Zelfs toen de daaraan verbonden rechten aan het begin van de negentiende eeuw flink waren uitgekleed, bleven heerlijkhe den in trek. Ze gaven nieuwe eigenaren de mogelijkheid 'een staart' achter hun naam te plakken en zich in de nieuwe constellatie van het koninkrijk, dat in poli tiek opzicht nieuwe kansen bood, van zwaarder sociaal kaliber voor te doen dan de eigen afkomst rechtvaardigde. Een heerlijkheid gaf adellijke glans en de nieuwe elite in de negentiende eeuw was er zeer belust op om die glans op zichzelf te laten afstralen. Ambachtsheren waren in de regel bereid tot gulhartige schenkingen aan de plaat selijke gemeenschap. Zij trokken de beurs voor bijvoorbeeld een nieuw doopvont of avondmaalszilver in de kerk of legateerden een bedrag voor de armen. Bij deze filantropische initiatieven valt de grens tussen betrokkenheid bij het welzijn van de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 136