136 BEZIT VAN HEERLIJKHEDEN dat heerlijke goederen V2 minder opleverden dan de gebruikelijke 3% bij ande re beleggingen.53 Geheel anders lagen de zaken echter bij uitoefening van het recht van aanwas. Dit recht was bijzonder winstgevend, omdat de ambachtsheer na de bedijking en inpoldering van het drooggevallen stuk grond in het bezit kwam van de grond. Deze kon worden verpacht of verkocht aan boeren. De inkomsten uit het recht van aanwas maakten vooral de (verdronken) heerlijkheden op Zuid-Beveland inte ressant, omdat hier nog de meeste aanwas te verwachten viel. Naast de inkomsten uit heerlijke rechten konden ambachtsheren additionele inkomsten verwerven vanuit hun bekendheid met en betrokkenheid bij de dorps gemeenschappen. Zij vervulden bijvoorbeeld een centrale rol in de financiering van de dorpen. Dorpsbesturen leenden geld van hen en ook aan inwoners werden tegen rente leningen verstrekt. Gezien de eenzijdige machtsrelatie was dit een bron voor kwalijke praktijken. Het omgekeerde kwam overigens ook voor: ambachts heren die geld leenden van de dorpsbesturen. Ook hier werkten de machtsver houdingen misbruik in de hand. Ewout van Dishoeck en zijn zoon Anthonie Pieter van Dishoeck, achtereenvolgende heren van Domburg, leenden in respec tievelijk 1732 en 1743 aanzienlijke bedragen van het gasthuis in Domburg. Deze sommen geld werden pas in 1771 door de erfgenamen van Anthonie Pieter terug betaald. Zonder rente. Overigens hadden dezelfde heren decennialang oogluikend toegestaan dat de secretaris zichzelf verrijkte ten nadele van de Domburgse finan ciën.59 Het bezit van een heerlijkheid ging ook met uitgaven gepaard. In het voorgaande kwamen de uitgaven met betrekking tot liefdadigheid reeds ter sprake. Van ambachtsheren werden bovendien investeringen verwacht die verband hielden met het fysieke voortbestaan van een heerlijkheid. In Bruinisse waren de lasten voor onderhoud van de dijkage in het midden van de achttiende eeuw hoog opgelopen, omdat de stroom van het nabijgelegen water de Zijpe zich had verlegd en de oevers van de polders bij Bruinisse daardoor in hoog tempo afnamen. Als gevolg van de hoge kosten had men inmiddels van de Staten vrijdom van lasten verkregen en genoot men jaarlijks bovendien een aanzienlijk bedrag uit de Statenkas. Ook de ambachtsheer, die tevens opperdijkgraaf was, en de vroon- en tiendheren moesten jaarlijks bijdragen aan het onderhoud van de dijken.60 Resumerend kunnen we stellen dat politieke, sociale en familiebelangen de drijf veren waren achter het bezit van een heerlijkheid. De directe financiële opbreng sten lijken minder groot, maar juist als een waardevast beleggingsobject kon het bezit van een heerlijkheid in tijden van economische neergang aantrekkelijk zijn. Bovendien bood de machtspositie van de ambachtsheer mogelijkheden tot extra financiële opbrengsten en kon hij door uitoefening van politieke macht zijn par ticuliere economische belangen, bijvoorbeeld zijn grondbezit ol tiendrechten, beter behartigen. De politieke macht van een ambachtsheer in de plattelandsge meenschap was in die zin de achilleshiel van elke heerlijkheid. Na de belangen van de ambachtsheren in het voorgaande in beeld te hebben gebracht, richt ik mij nu op de ontwikkelingen in het bezit van heerlijkheden. Allereerst zal ik ingaan op het stedelijk bezit van heerlijkheden. Aan het eind van de zeventiende en in het begin van de achttiende eeuw deden de steden hun heer lijkheden van de hand. Daarmee kwam de politieke macht over vrijwel het gehe-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 138