152
BEZIT VAN HEERLIJKHEDEN
en meldde voorts dat het reglement van 1768 niet was ondertekend, zodat het
geen rechtskracht had. Steengracht, die in 1791 in een rekest aan Gecommitteerde
Raden meldde al sinds juni 1790 in dit 'zeer onaangenaam verschil' met de ker
kenraad verwikkeld te zijn, legde uiteindelijk het hoofd in de schoot. Hij verkocht
de heerlijkheid aan Pieter Dekker en Willem Wisse, 'twee notabele opgezetenen'
van de heerlijkheid.'" Wisse was schepen van Grijpskerke. Hij was in 1776 een van
de leiders van het Psalmenoproer op Walcheren geweest. De magere, pokdalige,
maar vlot van de tongriem gesneden boerenleider, die op de hofstede Molembaix
bij Grijpskerke woonde, had zijn verzet tegen invoering van de nieuwe zangwijze
destijds met gevangenschap moeten bekopen.100 Zijn compagnon Dekker was even
eens uit het orthodoxe hout gesneden. Na zijn dood werd hij geëerd als 'een van de
voornaamste landzaten in dezen eilande Walcheren'.101 Die betekenis ontleende hij
voornamelijk aan zijn rol in het waterschap op het eiland. Hij was brede geërfde
wegens de Vijfambachten en lid van het overkoepelende waterschapsbestuur op
Walcheren, de Staten van Walcheren. Nadat beide boeren zich meester hadden
gemaakt van de heerlijkheid Grijpskerke en Poppendamme, werd Dekker er secre
taris en nam hij bovendien het gewraakte ontvangerschap van de kerkelijke armen
zorg op zich. Deze aanstelling maakte een einde aan alle verwikkelingen. Eerder al
hadden de nieuwe ambachtsheren aan de kerkenraad laten weten dat zij 'geenszins
genegen zijn de verschillen tussen de voornoemde ambachtsheer en de kerkenraad
over het aanstellen van de ontvanger van de armen gerezen te vervolgen'.'n-
De ontwikkelingen in Grijpskerke en Nieuwvliet, waar boeren de macht grepen,
brengen een sluimerend spanningsveld aan de oppervlakte. De verhoudingen tus
sen de ambachtsheren, dorpsbestuurders (schout en schepenen) en andere grote
boeren die wellicht evenzeer uitwaren op de macht in hun dorp waren gespannen.
Bij opstootjes in de steden kwamen de boeren graag een handje helpen. In hoe
verre speelde hier onderhuids verzet tegen de macht van de ambachtsheren? 't
Hart, die onderzoek deed naar de boerenopstand in het waterschap Walcheren in
de jaren 1655-1657, constateert dat ontevredenheid van de boeren zich al snel ver
taalde in de stedelijke politiek. Zij stelt de vraag of dit wellicht kenmerkend is voor
de meeste controverses op het platteland in de Nederlanden.1"3 Enig licht op deze
politieke wisselwerking tussen stad en platteland werpen gebeurtenissen in
Zierikzee tijdens het oproer in 1747. Het volk eiste herstel van het stadhouder
schap, nadat de Fransen Staats-Vlaanderen waren binnengevallen. Evenals in de
andere Zeeuwse steden was het in Zierikzee buitengewoon onrustig. De stadsre
gering was in het stadhuis bijeen, terwijl het volk buiten riep om de Prins van
Oranje. Gewapende boeren uit de omgeving spoedden zich spoorslags naar de stad
om hun steentje aan de onlusten bij te dragen. De menigte drong het Zierikzeese
stadhuis binnen, waar nog drie regenten aanwezig waren. Een van hen was Jacob
de Witte, ambachtsheer van Eikerzee. Vooral op hem koelden de boeren hun
woede: 'men liet niet van hem af voor des avonds, toen men des tierens en razens
moede werd. - Wonder was het dat hij nog leefde: - de schout van Eikerzee zoude
hem gewisselijk doorschoten hebben, indien 't geweer niet had geweigerd.' Ook de
volgende dag was De Witte van Eikerzee zijn leven niet zeker; de boeren hadden
het opnieuw op hem voorzien. Veiligheidshalve hield hij zich de daaropvolgende
dagen schuil in het huis van vrienden.1"' De woede van de boeren en in het bij
zonder de mededeling dat de schout van Eikerzee zijn eigen ambachtsheer dreig-