BEZIT VAN HEERLIJKHEDEN
153
de te vermoorden, is hoogst opmerkelijk. Meer onderzoek is nodig om de gretige
bijdrage van boeren aan stedelijke onlusten nader te duiden, maar het lijkt erop
dat zij zo hun eigen redenen hadden om zich op de regenten te wreken.
Over politieke en sociale onrust op het platteland in de achttiende eeuw is weinig
bekend. Het Psalmenoproer, waarbij in het religieuze meningsverschil een vorm
van verzet tegen het overheidsgezag zeker heeft meegespeeld, vormt een van de
weinige verzetshaarden die tot op heden enigszins zijn onderzocht. Toch moeten
de spanningen en conflicten binnen de plattelandsgemeenschappen in de tweede
helft van de achttiende eeuw niet van de lucht zijn geweest. Het lijken veelal een
mansacties, zoals bijvoorbeeld die van de chirurgijn die zich in 1768 in het Zuid-
Bevelandse Nieuwdorp vestigde en weigerde om recognitiegeld aan de ambachts
heren te betalen. Zijn voorbeeld werd vier jaar later overgenomen door een tim
merman in hetzelfde dorp, die het bedrijf van zijn vader overnam en evenmin
recognitiegeld wilde betalen. De ambachtsheren straften hem door hem geen
opdrachten meer te verlenen.105 Het zijn de eerste tekenen van een toenemend ver
zet tegen het ambachtsheerlijke regime door de op de golven van hun economi
sche welvaart steeds zelfbewuster wordende klasse van rijke boeren en ambachts
lieden op het platteland.
Het strijdtoneel overziend is de conclusie gewettigd dat de Zeeuwse elite zich in
de tweede helft van de achttiende eeuw in politieke zin nadrukkelijk op het plat
teland oriënteerde. Met welke motieven zij dat deed, is nog onduidelijk. Nader
onderzoek moet hierin opheldering brengen. Duidelijk is dat in het buitengebied
een strijd om de politieke macht was ontbrand. De gevestigde regentenfamilies
hielden er vast wat ze hadden, nieuwelingen in de stedelijke elite probeerden daar
waar mogelijk op het platteland een graantje mee te pikken en ook de dorpselite
roerde zich. De vraag is nu of de politieke turbulentie in de Bataafs-Franse tijd het
extra zetje gaf om de politieke veranderingen op het platteland verder te instituti
onaliseren. Met andere woorden: werd de nieuwe (stedelijke of boeren-) elite op
het platteland dankzij de ontwikkelingen in de Bataafs-Franse tijd definitiefin het
zadel geholpen?
Periode 1798-1848
De afschaffing van de heerlijke rechten in 1798 heeft in Zeeland, zoals al eerder
opgemerkt, weinig invloed gehad op het bezit van heerlijkheden. Het overgrote
deel van zowel de oude regentenfamilies als de nieuwelingen binnen de stedelijke
elite die in het bezit waren gekomen van een heerlijkheid, hield deze vast.
Daardoor vererfden de meeste heerlijkheden binnen de regentenfamilies naar vol
gende generaties. Via huwelijken en via erfenissen naar dochters en nichten kwa
men heerlijkheden ook in andere families terecht. Dat leidde enerzijds tot ver
snippering van bezit. Zo viel het kapitale bezit van Johan Pieter van den Brande
uiteen. Anderzijds leidde dit ook tot cumulatie van heerlijk bezit binnen andere
families. Deze families poetsten daarmee hun sociale status danig op.
Heerlijkheden bleven in trek bij de (nieuwe) machthebbers. Indien zij deze van
huis uit niet hadden meegekregen, verwierven zij deze bezittingen via huwelijk of
aankoop.
Het luisterrijke bezit van Johan Pieter van den Brande werd verdeeld over zijn drie
dochters en kwam via hun huwelijken in de families Versluys, Schorer en Slicher