154 BEZIT VAN HEERLIJKHEDEN terecht. De familie Schorer erfde ook uit andere takken van de familie heerlijkhe den. Johan Cornelis Schorer, zoon van Jacob Hendrik Schorer, gouverneur van Zeeland, kocht daarenboven in 1825 de heerlijkheid Oost- en West-Souburg. Hij had grote belangstelling voor de ontwikkeling van landbouw en nijverheid en experimenteerde bijvoorbeeld zelf met de kweek van zijderupsen op zijn buiten plaats ToorenvLiedt. Zo combineerde deze regent een politieke loopbaan met land bouwkundige interesse en het bestuur van een heerlijkheid. Zijn zuster Adriana Wilhelmina Magdalena Schorer viel een indrukwekkend bezit in de schoot, toen zij in 1796 alle heerlijke bezittingen van haar oudtante Jacoba van den Brande erfde en in 1802 die van Martinus Veth van de Perre in het zuid westen van Walcheren. Adriana Schorer trouwde in 1810 met Hendrik Jacob van Doorn. Van Doorn stamde uit een plantersfamilie in Essequibo en had van huis uit geen Zeeuwse heerlijkheden meegekregen. Zijn vader. Abraham van Doorn, was in de Franse tijd landdrost in Zeeland. Hendrik werd gouverneur van Zeeland, waar hij zijn schoonvader opvolgde, en bracht het uiteindelijk tot minister van Binnenlandse Zaken en vice-voorzitter van de Raad van State. Zover was het nog lang niet, toen hij in 1810 trouwde en de heerlijke bezittingen op Walcheren ver wierf. Hij noemde zich meteen Van Doorn van Westcapelle naar de meest impo sante heerlijkheid die zijn echtgenote hem had aangebracht. Van Doorn behoorde tot de grootste ambachtsheren die Walcheren ooit gekend had, maar de omvang van het grondgebied stond in weinig verhouding meer tot de politieke macht die er kon worden uitgeoefend. Die was in de Bataafse tijd tenietgegaan, al werd deze in de beginjaren van het koninkrijk nog enigszins hersteld. Onder de kopers van heerlijkheden voegden zich ook in deze periode leden van een nieuwe elite. Vertegenwoordigers van de door koning Willem I in het leven geroepen 'nieuwe adel' voorzagen zich nog van een heerlijkheid waar dat kon. Dat deed bijvoorbeeld de griffier van de Staten van Zeeland, Johan Adriaan van der Heim, in 1815 jonkheer geworden. In 1843 zou hij ridder worden en in 1862 baron. Van der Heim zou later in de landelijke politiek terechtkomen, waarin hij verscheidene malen voor een korte periode minister was. Geheel in stijl met zijn adellijke status schafte hij in 1835 de heerlijkheden Duivendijke en Brijdorpe aan en tooide zich vervolgens met de toevoeging Van Duivendijke' achter zijn naam.""' Het moet Van der Heim uitsluitend om de titel te doen zijn geweest, want de dor pen in de heerlijkheden die hij kocht, waren verdwenen. Ook bestuurders op lokaal en gewestelijk niveau kochten ambachtsheerlijkheden. Sommigen hadden zich in de Bataafs-Franse tijd als bestuurder gemanifesteerd en kleedden hun nieuwe positie in het koninkrijk aan met een ambachtsheerlijkheid. Hendrik Mulock Houwer bijvoorbeeld was in de Franse tijd lid van de gemeente raad in Zierikzee en richtte zich daarna op het platteland. Hij kocht in 1815 de heerlijkheid Noordgouwe op Schouwen, waar hij in de omgeving veel grond bezat.107 In 1817 wordt hij genoemd als schout van Noordgouwe.1"8 Vermoedelijk heeft Mulock Houwer in zijn positie als ambachtsheer zichzelf als schout bij de koning voorgedragen, waarop de vorst de voordracht heeft overgenomen. De boeren waren evenmin van het toneel verdwenen. Op Schouwen-Duiveland kochten Bartel Hoogenboom en Bartel Lokker in 1819 samen de heerlijkheid Welland. Hoogenboom was schout en maire van Noordwelle geweest, Lokker was er sinds 1813 schout. Beide heren waren tevens boer."19 Hoewel ze tot de uitzon-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 156