164
PROJECTVOORSTEL
Weliswaar bespraken de Zeeuwen uitvoerig de mogelijkheden tot redres van han
del en scheepvaart, maar in toenemende mate oriënteerden de prijsvragen en ver
handelingen zich op een effectievere exploitatie van het Zeeuwse agrarische areaal.
In het project De balans tussen stad en platteland is bovenstaande invalshoek het
uitgangspunt. De (machts)verhouding tussen stad en platteland en de verschui
ving daarin staat centraal. Er wordt dus niet in termen van neergang gedacht, maar
in termen van verschuiving, waarbij niet alleen de economische, maar ook de cul
turele en politieke verschuivingen die daarmee gepaard zijn gegaan in ogenschouw
worden genomen. De hypothese van het project luidt dan ook dat de desurbani
satie in de achttiende en negentiende eeuw niet zozeer een symptoom van neer
gang is, maar meer een verschijnsel is waarin de verschuiving van economische,
politieke en culturele macht van de stad naar het platteland tot uitdrukking komt.
Het project richt zich dus op de politieke, culturele en economische effecten van
ontstedelijking.
Een dergelijk breed opgezet experiment vereist een regionale afbakening. Daarom
is Zeeland als onderzoeksgebied gekozen. Vanwege de overzichtelijkheid, maar
ook omdat de ontstedelijking zich hier zeer sterk manifesteerde. Het project is in
feite een pilotstudie. De bedoeling is tot een model te komen, waarmee op termijn
een groter gebied aangepakt kan worden en waarmee in de toekomst zelfs inter
nationaal vergelijkend onderzoek gedaan kan worden.
Deelprojecten
1. Desurbanisatie in Zeeland 1700-1860: economische en sociale krachten
Onderzoeker: dr. Paul Brusse
Het project over de economische verschuiving heeft vier invalshoeken. In de eer
ste plaats wordt onderzoek verricht naar de demografische ontwikkeling en migra
tie. De bevolkingsomvang van een gebied wordt bepaald door het saldo van
geboorte (huwelijksgedrag), sterfte en migratie. Migratie wordt van het grootste
belang geacht voor de stedelijke ontwikkeling. Gold dat ook voor de Zeeuwse ste
den? De vraag is of de bevolkingsdaling door een afnemende migratie naar de stad
of door een toenemende migratie uit de stad is veroorzaakt. Indien dit laatste het
geval was, waar ging men heen?
In de tweede plaats zal het onderzoek zich richten op de werkgelegenheid. De ver
anderende demografische verhouding duidt op een veranderende economische
verhouding. Een belangrijke vraag is daarom, hoe de werkgelegenheid zich in de
steden en op het platteland ontwikkelde. Nam deze in de steden af en op het plat
teland toe? De werkgelegenheid in de Zeeuwse steden werd voor een groot bepaald
door de handel, hoewel de visserij ook van belang was, met name in Zierikzee. De
werkgelegenheid op het platteland werd vooral bepaald door de landbouw.
Volgens een recente publicatie kon de Zeeuwse landbouw het groeiende aanbod
van arbeidskrachten tot 1840 redelijk aan, maar deze conclusie is tentatief van aard
en meer onderzoek is noodzakelijk.'
Het onderzoek moet zich, ten derde, richten op de verdeling van de welvaart. Is er
een verschuiving te zien tussen stad en platteland aan de hand van het aantal
belastingbetalers of de belastingopbrengsten? Vond er een verschuiving plaats