PROJECTVOORSTEL
165
binnen de steden en op het platteland? Wie verlieten de stad, de welgestelden of
de lagere groepen? Een andere vraag die aandacht verdient, is die naar de wijze
waarop de groeiende welvaart zich onder boeren manifesteerde. Waren er groepen
die profiteerden van de toenemende betekenis van de landbouw, en is dat te zien
aan de hand van hun bezit? Er moet dus onderzoek gedaan worden naar de mate
riële cultuur.
De vierde mogelijkheid om de economische verschuiving te traceren, is door
onderzoek te doen naar de lotgevallen van de vele landgoederen en buitenhuizen.
Deze waren meestal in bezit van rijke stedelingen, maar werden na 1780 in rap
tempo verlaten en afgebroken. Naar wat er met die landgoederen is gebeurd is
geen systematisch onderzoek gedaan, maar er zijn aanwijzingen dat de boeren deze
overnamen. De landgoederen werden landbouwgrond, de landhuizen werden
boerderijen. Hieraan is een gericht onderzoek naar de eigendomsverhoudingen op
het platteland te verbinden. Omdat politieke macht in Nederland op grondbezit
was gebaseerd, zeker in de eerste helft van de negentiende eeuw, moet hier meer
aandacht aan geschonken worden.
2. Desurbanisatie in Zeeland 1700-1860: politieke verhoudingen
Onderzoeker: dr. Jeanine Dekker
Politiek-institutionele ontwikkelingen in de achttiende en eerste helft van de
negentiende eeuw wijzen op een fundamentele omslag in bezit en uitoefening van
politieke macht op het Zeeuwse platteland. In dit deelonderzoek zal de rol van de
plattelandsbevolking in dit transformatieproces worden geduid. Het onderzoek
naar de politieke component van het desurbanisatieproces is gericht op de mate
waarin en de wijze waarop de plattelandsbevolking politieke macht benutte om
greep te krijgen op haar bestaan. De transformatie van de lokale eenheden van
politiek bestuur wordt daarbij als uitgangspunt genomen.
In de achttiende eeuw was de politieke macht in de dorpen geconcentreerd in
ambachtsheerlijkheden. Telgen uit stedelijke regentenfamilies stonden als
ambachtsheren en -vrouwen aan het hoofd daarvan. Schout en schepenen regel
den de dagelijkse gang van zaken. Het onderzoek zal aan het licht moeten bren
gen wie het op het platteland nu werkelijk voor het zeggen had: de almachtige
ambachtsheren uit de stad of hun plaatselijke dienaren op het platteland? Lieten
de boeren zich gewillig ringeloren naar de nukken van hun stadse heer of zochten
zij wegen om hun eigen belangen te behartigen? De hypothese is dat de boeren
zich dankzij hun economische voorspoed politiek bewuster gingen opstellen. Dit
zou zich kunnen uiten in een toenemend verzet tegen de stedelijke ambachtsheer
en het opeisen van meer zelfbeschikking in de eigen leefomgeving. In dit verband
verdient ook de rol van boeren in stedelijke conflicten en opstootjes op het plat
teland aandacht.
De politiek-bestuurlijke situatie op het platteland veranderde vanaf 1795
drastisch. De ambachtsheren verloren in de dorpen hun nagenoeg soevereine posi
tie (al werden zij later weer in een deel van hun heerlijke rechten hersteld) en er
werden nieuwe lokale besturen gevormd. De neerslag van de Bataafse Revolutie op
het platteland is nog nauwelijks onderzocht. Hoe verliep deze wisseling van de
macht en hoe politiek bewust waren de dorpelingen? Waren de boeren uit op poli-