16
BALANS TUSSEN STAD EN PLATTELAND
snelle specialisering en vooral het populariteitsverlies van het synthetisch perspec
tief en de concentratie op microgeschiedenis die van al deze ontwikkelingen het
gevolg waren, zijn niet erg bevorderlijk gebleken voor grootse revisies van stan
daardthesen die hun waarde leken te hebben bewezen. Toch is dat jammer. In de
laatste decennia is onder meer als gevolg van diezelfde specialisatie niet alleen onze
kennis van de zeventiende maar vooral van de achttiende en negentiende eeuw
enorm toegenomen. Ook heeft voortschrijdend historiografisch inzicht duidelijk
gemaakt hoezeer onze interpretatie van de periode 1500-1900 gekleurd is geraakt,
niet alleen door liberale positivisten als Fruin maar evenzeer door vertegenwoordi
gers van de beweging van Tachtig als Johan Huizinga en Herman Colenbrander.
Deze historici hebben nooit een geheim gemaakt van hun bewondering voor de
Gouden Eeuw en van hun afkeer van de periode tussen de Gouden Eeuw en hun
eigen tijd. Dat tijdvak zagen ze gedomineerd door een abject egalitair cultuur- en
beschavingsideaal waaraan zij zichzelf ontworsteld meenden te hebben, dat ze
intens minachten en dat ze zelfs niet meer wensten te begrijpen. Om dat tijdvak
te karakteriseren, gebruikten ze dan ook bij voorkeur aan de beweging van Tachtig
verwante stijlmiddelen, vol dédain en hoon. En, ondanks voortdurende revisies,
staan ook hun interpretaties nog steeds goeddeels overeind.5
Het is daarom de moeite waard eens te bekijken of die standaardvisie op de
Nederlandse geschiedenis niet aan concurrentie toe is. Ze is immers het product
van een a priori primaat van de politieke geschiedenis en bovendien schatplichtig
aan een heel specifieke, tijdgebonden en direct met de culturele preoccupaties van
1900 verbonden zienswijze op het Nederlandse verleden, een zienswijze die ons
nog steeds voor een periode van bijna drie eeuwen een dwingend en restrictief
interpretatiekeurslijf van bloei en verval oplegt. Aan het formuleren van een der
gelijk alternatief is deze inleidende bijdrage gewijd. Het getuigt natuurlijk van
onbezonnenheid een dergelijk thema aan te vatten. Dat ik er toch aan begin, is
omdat ik ervan overtuigd ben dat het opnieuw doordenken van de periodisering
van de Nederlandse geschiedenis ons behulpzaam kan zijn de plaats ervan in de
Europese ontwikkelingen beter te bepalen. Deze intellectuele exercitie schetst
bovendien de achtergrond van het NWO-programma Desurbanisatie en geeft
inzicht in de ideeënwereld waaruit dit onderzoeksplan is voortgekomen.
Aanspraak op volledigheid maak ik hier in het geheel nog niet. Wel hoop ik aan
nemelijk te maken dat het hier om een aantrekkelijk uitzichtspunt gaat dat nieu
we en interessante vergezichten mogelijk maakt.
De eerste stedelijke samenleving
Fruins keuze voor drie tijdvakken is voor zo'n nieuwe periodisering nog steeds heel
bruikbaar, evenals zijn wens een indelingsprincipe te kiezen dat de Nederlandse
historische ontwikkelingen onderscheidt van de patronen die elders in Europa
gangbaar waren. Een dergelijk criterium is, denk ik, niet moeilijk te vinden. Wat
de Nederlandse geschiedenis een eigen plaats in de Europese geeft, is het indruk
wekkende en vroege urbanisatieproces dat zich in het westelijk deel van de
Republiek voordeed. We hoeven hier niet nog eens uitvoerig uit de doeken te doen
hoe dat proces verliep. Volgens Jan de Vries gaan achter het begrip urbanisatie drie