BALANS TUSSEN STAD EN PLATTELAND delijke bestaan en zonder terughoudendheid de eenvoud, rust en voorspelbaarheid bezong van een door de seizoenen geregeerd leven te midden van de natuur, was in de literatuur een geliefd topos.'1 In de christelijke traditie had de stad eenzelfde negatieve betekenis. Sinds Augustinus was de stedelijke gemeenschap de belicha ming van de twee strijdende zielen in de menselijke borst. Schepselen hadden vol gens deze kerkvader nu eenmaal een natuurlijke hang naar het spirituele, aan aardse genoegens ontrokken leven van de stad Gods en dat was vooral in de natuur te vinden. Die behoefte stond echter op gespannen voet met hun even grote ver langen naar de wereldse geneugten die de stad, als civitas diaboli, als bebouwde zetel van duivelse driften, te bieden had.'2 In de Nederlandse literatuur van de zeventiende eeuw valt een opmerkelijke wen ding waar te nemen. Het Beatus ille-motief is alom aanwezig maar verraadt steeds duidelijker een glimp van een ander perspectief. Dat blijkt onder meer uit een nieuwe lezing van de gedichten van Jacob Cats. In Galathee of Herders Minneklagt bijvoorbeeld, een gedicht in het pastorale genre van 1627, beschrijft Cats met verve de streken die onschuldige meisjes van het platteland in de stad geleverd kunnen worden. De goede zeden worden daar met voeten getreden, geld wordt er verspild en soberheid is er ver te zoeken. Alleen herders blijven dicht bij Gods bedoelingen en bekommeren zich om de zaken die de natuur voortbrengt. De ste deling is alleen maar geïnteresseerd in geld en goud. Een logische conclusie zou zijn dat Cats onverkort voor het landleven kiest. Zijn oplossing ziet er echter heel ander anders uit: Let er op, o Galathee! Eer gij laat het edel vee. Zoo git tot de stad begeef, Moogt gij gruwen dat gij leef Want gij weet de ranken33 niet Die men in de steden ziet, Die men in de steden prijst En den jongen kinders wijst: Daarom moet gij schole gaan. Of gij 't nooit en hadt gedaan.™ In de stad is wel degelijk een beschaafd en fatsoenlijk leven mogelijk. Daar is wel een goede opvoeding voor nodig. Het stadsleven vereist nu eenmaal een andere habitus en Cats didactische poëzie moet in deze context worden geïnterpreteerd. Ook Constantijn Huygens heeft met het probleem van de verhouding stad en platteland geworsteld. Zijn grote gedicht Hofiuyck, dat vaak als een lofzang op het landleven en als een vlucht uit de stad is gepresenteerd, zit vol met onverwachte relativeringen en paradoxen. Huygens idealiseert het buitenleven, maar zet vraag tekens bij de morele juistheid ervan. Hofiuyck is een spel met de literaire conven tie in de buitenlevenliteratuur, die de lof van het platteland, het verguizen van de stad en de preferentie van natuur boven kunst voorschrijft. Het is niet zo dat Huygens de literaire traditie volledig op zijn kop zet. Wel jongleert hij dusdanig met die traditie en relativeert hij de tegenstelling tussen stad en land en die tussen natuur en kunst zo sterk dat de stad uiteindelijk een plaats wordt waar het leven

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 24