BALANS TUSSEN STAD EN PLATTELAND
23
ook goed is. Hofwyck raakt daarmee zozeer aan het wezen van de traditionele bui
tenlevenliteratuur, dat het als een commentaar op de nieuwe historische werke
lijkheid moet worden gezien."
De aarde mocht dan Gods schepping zijn, in Holland had de mens door de natuur
naar zijn hand te zetten, een stevige positie naast de Schepper verworven. Hoe
diep de indruk was die de droogmakerijen op de tijdgenoten maakte, blijkt wel uit
het grote aantal gedichten en prenten dat de droogmakerijen tot thema had geno
men. Govert Bidloos gedicht uit 1615 illustreert heel treffend de verbazing die de
tijdgenoten moeten hebben gevoeld bij het aanschouwen van deze producten van
menselijk vernuft.36 Ook Rene Descartes, de Franse filosoof die een groot aantal
jaren in de Republiek verbleef, gaf blijk van zijn verbazing over de Hollanders die
de orde van de schepping hadden omgekeerd: 'God heeft de wereld geschapen', zo
schreef hij in een van zijn brieven, 'behalve Holland, dat hebben de Hollanders
zelf gedaan.' Droogmakerijen vormen daarmee een van de meest aanschouwelijke
bewijzen voor de groeiende overtuiging - dwars tegen het heersende
Augustiniaanse gedachtegoed in - dat de mens wel degelijk een rol in het histori
sche proces te vervullen had. Nu nog misschien als gewillige assistent van de
Schepper en bereid Hem alle eer te geven, maar al spoedig als dwarse tovenaars
leerling.
In Europees perspectief krijgt die omkering van de relatie tussen stad en platteland
in het westen van de Republiek fraai reliëf in de aanleg van tuinen, buitenplaatsen
en openbare parken en vooral in het denken en schrijven daarover en het maken
van afbeeldingen ervan. Een stad als Amsterdam werd aan het einde van de
zestiende eeuw al omringd door een netwerk van tuinen en prieeltjes. Ook rond
om Haarlem en Den Haag waren in de zestiende eeuw hofsteden te vinden; voor
al in de duinen waren bescheiden optrekjes al geen zeldzaamheid meer. Een spec
taculaire groei zette na afloop van het Twaalfjarig Bestand in. Ze waren overal te
vinden, maar dichte concentraties bevonden zich ten noorden van Haarlem, in het
Kennemerland, in de nieuwe polders als de Beemster en de Schermer, langs de
Amstel, de Vecht en de 's-Gravelandse Vaart, en rond Den Haag Rotterdam en
Leiden. In Zeeland deed zich hetzelfde verschijnsel voor: hier waren de grootste
concentraties te vinden op Schouwen-Duiveland in de buurt van Zierikzee en op
het eiland Walcheren. Het duurde niet lang of ze vormden een belangrijke toe
ristische attractie. Nogal wat huizen en tuinen lagen langs de routes van de trek
schuiten en fungeerden daarmee als een vooruitgeschoven stedelijk coulisseland
schap in het Hollandse platteland.
Hier vond een al even subtiele omkering van de traditie plaats. Ook het bezit van
een buiten was een traditie die terugging op Horatius en Vergilius. In de literatuur
worden de Romeinse villa en haar navolgers tot de dag van vandaag doorgaans
besproken als continuüm, als refugium voor de vermoeide Romeinse bestuurder,
als uitspanning voor de Venetiaanse patriciër, als toevluchtsoord voor de
Florentijnse burger wanneer de stad weer eens door de pest werd bezocht, om te
eindigen met Frederik van Edens agrarische kolonie bij Bussum. De villa of de
buitenplaats ontleent daarmee haar betekenis aan het anders-zijn dan de stad, als
een otium versus negotium, als ontspanning versus arbeid, als een locus van zui
verheid versus verdorvenheid. Wat echter vaak buiten beschouwing gelaten wordt,
is dat Vergilius en Horatius grootgrondbezitters en agrarische ondernemers waren