BALANS TUSSEN STAD EN PLATTELAND 31 tieke problemen van de neergaande Republiek de hoofdschotel van het Nederlandse gematigde verlichtingsdenken gaan vormen/'5 Hoe zwak het tolerantiebeginsel en daarmee de verdediging van de intellectuele diversiteit was geworden, laat de gang van zaken rond de gelijkberechtiging van de godsdiensten rond 1800 zien. Die juridische gelijkstelling van alle godsdiensten, die in de Staatsregeling van 1798 voor het eerst was geproclameerd, betekende allerminst dat de grootste religieuze minderheid, die van de katholieken, nu aan haar volledige emancipatie kon beginnen. De integratie gold hoogstens de katho lieke toplaag. Er valt veel voor de paradoxale stelling te zeggen dat de gelijkstelling van de religies van 1798 de facto de uitsluiting van de katholieken op gang bracht. De joodse bevolkingsgroep trof eenzelfde lot.66 Het benauwende klimaat dat van al deze ontwikkelingen samen het gevolg was, vormde voor laatachttiende-eeuwse intellectuelen als Rijklof Michael van Goens reden om Nederland in het laatste deel van zijn leven te mijden. Het zou een briljante geleerde als Willem Bilderdijk intellectueel isoleren; voor negentiende-eeuwse schrijvers als Busken Huet was het culturele klimaat reden om naar Parijs uit te wijken en het leverde de munitie voor Multatuli's haat-liefdeverhouding met zijn vaderland/'" Had De la Court op het hoogtepunt van de bloei van de Hollandse steden de bete kenis van de landbouw voor de Nederlandse economie praktisch definitief afge schreven, in de tweede helft van de achttiende eeuw kwam daarin langzamerhand verandering. In de talloze prijsvragen die de Nederlandse genootschappen uit schreven om het economisch verval van de steden te stoppen, ging het zeker in de eerste decennia na 1750 nog vooral om het herstel van handel, scheepvaart, visse rij, fabrieken en trafieken, kortom die sectoren die voor de snelle urbanisatie ver antwoordelijk waren geweest/* In het midden van de jaren zeventig treedt echter een kentering op, gemarkeerd door de oprichting van de Maatschappij voor Landbouw (1776). Typerend genoeg zijn hier van meet af aan naast adellijke grootgrondbezitters uit het oosten van het land ook de stedelijke grondbezitters actief. Opmerkelijk is overigens wel dat in het Provinciaal Utrechtsch Genootschap dat op de grens van stad en land lag, van meet af aan, zeker in de door de leden zelf ingediende verhandelingen en prijsvraagvoorstellen, de land bouw een grote rol speelde. Ook bij de in 1777 opgerichte Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen krijgt de bevordering van de landbouw van meet af aan serieuze aandacht. In het Zeeuwsch Genootschap wordt pas in 1783 de eerste agrarische prijsvraag uitgeschreven. Overigens was die ori ëntatie op de landbouw natuurlijk geen typisch Nederlands verschijnsel. Overal in Europa kon men deze mode in velerlei gedaante aantreffen, variërend van de prag matische agrarische innovatie die in Engeland de toon aangaf, tot de meer ideolo gisch georiënteerde concentratie op de landbouwsamenleving zoals die in Italië en Frankrijk met auteurs als Mirabeau en Quesnay het debat bepaalde.69 In de zeven tiende eeuw had. men bij de articulatie van de verheerlijking van het stadsleven die zo sterk afstak bij wat elders in Europa gebruikelijk was, een grote terughoudend heid betracht en die diep weggestopt onder een aan de klassieken en de traditie ontleend discours. In de achttiende eeuw lijkt men die nieuwe parallellie tussen wat in Europa en in eigen land gaande was, met groot enthousiasme te hebben begroet. Het buitenlandse voorbeeld kreeg daarmee een invloed en betekenis die het in de zeventiende eeuw nooit had gehad/"

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 33