BALANS TUSSEN STAD EN PLATTELAND
33
trouwbare gemeen van zijn oproep en daarmee van de burgergemeenschap uitge
sloten. In een poging greep te krijgen op de nieuwe problemen werden nu routes
verkend om dat verketterde deel van de bevolking een plaats in de samenleving te
verschaffen. De origineelste bijdrage was afkomstig van de Leidse medicus
Johannes le Francq van Berkhey. Hij was de zoon van een ondernemer in de tex
tielindustrie en kende dus de sociale problemen van de Nederlandse stad als geen
ander. Hij had een goede opvoeding genoten en was bovendien gezegend met een
groot talent voor observatie en dat alles maakte hem tot de grondlegger van de
Nederlandse culturele antropologie.77
In zijn Natuurlyke Historie van Holland probeerde hij het karakter van de
Hollandse bevolking in zijn greep te krijgen. Hij maakte een zorgvuldig onder
scheid tussen de verschillende bevolkingsgroepen, niet op basis van stand of ver
mogen, maai" gestuurd door de vraag welk deel van de bevolking nog het meest
leek op de oorspronkelijke bewoners: de Bataven. De verpauperde en verdorven
stedelijke bevolking Wam daarvoor niet in aanmerking. Zij was bedorven door
immigratie en import van vreemde gedragingen. De echte Bataven - de hoeders
van het beste in de mens - waren te vinden op het platteland, in het groene hart
van Holland. Wilde de Republiek behouden blijven, dan moest dit deel van de
bevolking en vooral hun zedelijke opvattingen gekoesterd worden.
Een andere uitweg werd in kringen rond de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen
beproefd."15 In hun analyse van de problemen waarmee de neergaande Republiek
te kampen had, kreeg bij hen de positie van het stedelijke grauw de meeste aan
dacht. Herstel werd pas mogelijk geacht, wanneer de gehele bevolking een ele
mentair cognitief en moreel beschavingsniveau had bereikt en daarmee burger van
de natie was geworden. Deze sociaal inclusieve conceptie van burgerschap had
ingrijpende consequenties. Want ook al hadden de stedelijke paupers nu een eigen
plaats in de burgerlijke samenleving verworven, dit betekende nog allerminst dat
ze al direct in staat werden geacht die burgerschapstaken uit te oefenen. Van dat
grauw had men onveranderlijk een lage dunk:
Geheel ontbloot van kundighedengeheel zonder bezejfen of nadenken aangaande hunnen oor
sprong, pligten en bestemming, onkundig aan God en zijn gebod, leeft- een groot gedeelte van deze
ongelukkigen alleen naar hunne driften, en zijn niet dan in gedaante van het redeloze vee onder
scheiden.'
Interventie was daarom geboden, en daarmee had het Nut zijn taak en zijn
bestaansrecht gedefinieerd. De visie van Le Franq van Berkhey zou echter steeds
meer aanhang krijgen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de wijze waarop in de vroege
negentiende eeuw in de diverse voormalige Nederlandse gewesten de eigen iden
titeit werd geformuleerd. In Friesland bijvoorbeeld dat ook zijn deel had gekregen
van de urbanisatie en desurbanisatieproblemen, kreeg in de jaren twintig en der
tig van de negentiende eeuw het debat over de Friese identiteit eenzelfde platte
landsimpuls. De hoofdrol was hier weggelegd voor Joost Hiddes Halbertsma, de
uit Grouw afkomstige doopsgezinde predikant die een groot deel van zijn leven
buiten Friesland doorbracht. Halbertsma was voortreffelijk op zijn rol voorbereid.
Hij was van Friese herkomst, maar Europees georiënteerd. Hij bezat een enorme
bibliotheek, maakte vele reizen en onderhield een uitgebreide briefwisseling, en hij