47 Graag voldoe ik aan het verzoek om enkele kanttekeningen te plaatsen bij het Desurbanisatieproject. Het gaat hier immers om mooi en uitdagend onderzoek. Uitdagend, omdat de uitkomsten kunnen dienen om de traditionele tijdvakinde ling in onze geschiedschrijving aan te passen. Mooi, omdat men hier een regio bestudeert die tot nu toe nogal stiefmoederlijk is behandeld door historici. Mooi ook, omdat de agrarische sector aandacht krijgt, terwijl de meeste Nederlandse historici sterk op de stedelijke samenleving zijn gericht. Het aantrekkelijke van dit project is voorts, dat het de interactie tussen sociale, economische, culturele en politieke factoren benadrukt. Daarnaast overschrijdt het onderzoek de periode 1795-1815, wat toch vaak een uiterst natuurlijke' scheidslijn vormt. Mijn kanttekeningen zullen vooral het bredere, vergelijkende kader van dit project raken, niet omdat dit afwezig is, maar om enkele vragen nog wat scherper te kun nen stellen. Zo was er in de loop van de achttiende eeuw zeker een verschuiving merkbaar van stad naar platteland, maar in vergelijkend perspectief was dat mis schien toch minder radicaal dan wel is gesteld. Veel reizigers naar de Nederlanden zagen in de negentiende eeuw wel een agrarische natie, maar deze constatering hoeft niet direct 'een deugdelijke empirische basis' te hebben.' Als toeristen in de eenentwintigste eeuw hier vooral tulpenbollen en molens verwachten aan te tref fen, dan krijgen ze die ook te zien, maar dat betekent niet dat de meerderheid van de bevolking tulpen kweekt en tegelijkertijd ook afhankelijk is van die molens. De hang naar het bijzondere van het Nederlandse platteland in de negentiende eeuw kan evengoed verband houden met de oprukkende verstedelijking elders en een daarmee samenhangende idealisering van het landschap. Het Nederlandse platte land van de zeventiende eeuw zal ook niet veel minder 'landelijk' zijn geweest dan in de negentiende eeuw. Het is bovendien echt lastig om dc empirische basis van ontstedelijking te duiden. Desurbanisatie in de Noordelijke Nederlanden was zeker een feit, maar de Republiek bleef gedurende de gehele achttiende eeuw nog een uitzonderlijk ver stedelijkt gebied, vooral als we dat in Europees perspectief zien (zie tabel 1). Tabel 1. Percentages van de totale bevolking in steden boven 10.000 inwoners, 1600-1800 1600 1700 1800 Noordelijke Nederlanden 24,3 33,6 28,8 Zuidelijke Nederlanden 18,8 23,9 18,9 Engeland en Wales 5,8 13,3 20,3 Duitse gebieden 4,1 4,8 5,5 Frankrijk 5,9 9,2 8,8 Zwitserland 2,5 3,3 3,7 Noord-Italië 16,6 13,6 14,3 Scandinavië 1,4 4,0 4,6 Polen 0,4 0,5 2,5 Bron: De Vries, European Urbanization, 39- In 1800 staan de Noordelijke Nederlanden nog steeds bovenaan in Europa als het gaat om het percentage van de bevolking dat in steden boven de 10.000 inwoners

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 49