Stedelijk verval
Dalende bevolkingsaantallen wijzen op een leegloop van de Zeeuwse steden vanaf het midden
van de achttiende eeuw. Van de prestigieuze handelssteden die gouden tijden hadden gekend,
was weinig meer over. Zierikzee raakte in verval door de economische achteruitgang na 1750.
Honderden bewoners verlieten de stad en trokken naar elders. Tientallen huizen kwamen leeg
te staan. Kerken en pakhuizen werden overbodig en daardoor niet meer onderhouden.
Middelburg wist zijn bewoners nog tot 1795 vast te houden. De hoofdstad maakte in de
decennia daarvoor waarschijnlijk zelfs een kleine opleving mee, hetgeen onder meer te zien
was aan de verfraaiing van de gevels die de diverse grote huizen nog statiger maakte. Maar na
de komst van de Fransen ging het snel bergafwaarts. In korte tijd verloor de stad een groot deel
van de inwoners. Tien jaar later bleken hele woonwijken verlaten; veel huizen waren bouw
vallen geworden, bruggen waren door het slechte onderhoud onbruikbaar. Het puin van de
ingestorte huizen was gebruikt voor dammen ter vervanging van de bruggen. In 1818 telde de
stad bijna duizend afbraken, meer dan een kwart van de woningen. Het duurde heel lang eer
Zierikzee en Middelburg deze neergang te boven kwamen. Voor Vlissingen kwam de genade
slag met de belegering door de Engelsen in 1809, waardoor de stad zwaar beschadigd werd.
Het was een zware klap voor de stad, die volgde op vijf decennia van economisch verval. Net
als de andere steden zal ook Vlissingen een desolaat aanzien hebben gehad, al had deze stad
het geluk dat het herstel daarna spoedig intrad.
Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata 11-1288,11-597, 11-621.