ECONOMISCH DEBAT
89
Middelburgse deelname aan de Nederlandsche Handel-Maatschappij (1824) en
de plannen en de aanleg van een Zeeuwse spoorlijn (1839-1872) gingen gepaard
mer de hoop op het aantrekken van de handel.-1 Ondanks deze voortdurende hoop
zien we vanaf ongeveer 1770 een verschuiving in het economisch debat.
In de Republiek kwam er in het laatste kwart van de achttiende eeuw namelijk een
beweging op die niet alleen de zeevaart, maar alle economische sectoren wilde sti
muleren. De eenzijdigheid van de economische structuur (handel) die het land zo
lang gekenmerkt had, moest doorbroken worden. Deze beweging werd geken
merkt door een economisch nationalisme, waarbij de binnenlandse welvaart voor
opstond. Het belangrijkste was dat men niet afhankelijk moest zijn van buiten
landse producten. De Nederlandse consument diende nationale producten te
kopen. Hierdoor werd er een nieuw belang toegekend aan de nijverheid en de
agrarische sector. Alle producten die voorheen uit het buitenland werden gehaald,
moesten Nederlandse producenten nu zelf produceren. Op deze manier stimu
leerde men de eigen economie en benadeelde men de welvaart van de buurlan
den.22
Deze beweging werd geïnstitutionaliseerd door de oprichting van de
Oeconomische Tak (Maatschappij voor Nijverheid en Handel) in 1777.23 In
Zeeland werden er in 1777-1778 vier departementen van dit genootschap
gesticht, die echter geen van alle veel tot stand brachten. De departementen te
Sluis en Zierikzee hebben eigenlijk nooit gefunctioneerd en die in Middelburg en
Vlissingen waren niet zeer actief.24 De leden van het departement Sluis kwamen
zelden bij vergaderingen opdagen, waardoor in 1782 werd besloten het departe
ment op te heffen. In Zierikzee hief men het departement al een jaar eerder op uit
onvrede met de werkwijze van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel. De
Maatschappij was de eerste culturele organisatie die nationaal georiënteerd en
georganiseerd was. Voor de leden uit Zierikzee, die gewend waren aan de federa
tieve organisatiestructuur van de Republiek, bleek dit een stap te ver. De meer
derheid van de leden was namelijk van mening dat hun lidmaatschapsgeld verlo
ren geld was, omdat 'de uijtgeschootene penningen van dit departement tot nog
toe van geene de minste nuttigheid voor onse stadt in het particulier hebben
getrekt'.
Ook op Walcheren stond men enigszins sceptisch tegenover de nieuwe
Maatschappij. Het bestuur van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen
adviseerde zijn leden en directeuren in 1777 om vooralsnog geen lid te worden van
de Maatschappij voor Nijverheid en Handel. Men was bang voor concurrentie en
mogelijkerwijs had men vraagtekens bij een nationaal genootschap, waar men niet
veel zeggenschap over zou hebben.25 Uiteindelijk werd een groot aantal van de
leden en directeuren toch lid van de Maatschappij en werden er in Vlissingen en
Middelburg departementen opgericht. De schaarse bronnen uit deze tijd blijken
echter een grote activiteit niet te rechtvaardigen. De belangrijkste activiteiten van
beide departementen bestonden uit het uitreiken van prijzen aan de beste leerlin
gen van de lokale spinscholen.2'* Ook op de jaarlijkse algemene vergaderingen te
Haarlem was hun inbreng gering.27 Het Middelburgse departement heeft nog wel
geprobeerd om de hervorming van het lager onderwijs op de agenda te zetten van
de Maatschappij voor Nijverheid en Handel. In 1778 had het Zeeuwsch
Genootschap namelijk een prijsvraag uitgeschreven over dit onderwerp, waarop