ECONOMISCH DEBAT 95 De industriële stem van de middengroepen Het economisch debat in Zeeland werd tot ongeveer 1840 gedomineerd door het Middelburgse patriciaat. Vanaf 1840 werd het debat echter overgenomen door burgers zonder politieke ambten. Deze verandering was een onderdeel van een emancipatieproces, waarbij de Middelburgse middengroepen zich sociaal, cultu reel en uiteindelijk ook politiek profileerden.'2 Met de Vlissingsche Courant kregen dj in 1839 een eigen persorgaan, dat regelmatig in conflict kwam met de door de stedelijke regering gesubsidieerde Micldelburgsche Courant.53 Zij steunden de lan delijke petitiebeweging van 1845 voor grondwetsherzieningen en in 1858 werd de liberale kiezersvereniging 'De Grondwet' opgericht als tegenwicht tegen het con- servatief-aristöeratische milieu in Middelburg.51 De prominente positie van de Middelburgse middengroepen in het economisch debat blijkt uit de sociale samenstelling en de activiteiten van het Middelburgse departement van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel. Tot 1840 bestond dit economisch genootschap uit een selecte groep van Middelburgse regenten. In dat jaar meldden zich echter maar liefst twintig nieuwe leden aan, waarvan de meerderheid geen politieke functies vervulde. In de ledenlijst treffen we bijvoor beeld een architect, een smid, een scheepsbouwmeester, een koopman en een ijk meester aan. Deze verandering in het ledenbestand zou de volgende jaren door zetten. In de tweede helft van de negentiende eeuw waren de leden uit de midden klasse verreweg in de meerderheid.55 De instroom van leden met andere welvaartsbeelden zorgde voor een omslag in de activiteiten van het departement. Waar voorheen de landbouw op de belangstel ling van de leden kon rekenen, kwam nu de nijverheid in het middelpunt van de belangstelling te staan. Al meteen in 1840 richtte het departement, samen met de reeken Akademie en het Nutsdepartement, de Industrieschool op.56 Nadat het hoofdbestuur te Haarlem maar liefst elf jaar achtereen had gevraagd of de moge lijkheid bestond om in Middelburg een industrieschool op te richten, antwoord de het departement in 1840 eindelijk bevestigend. Vanaf 1829 hadden de Middelburgse regentenleden de boot weten af te houden, omdat de stad in hun ogen te klein was en er niet voldoende fabrieken aanwezig waren.5- De leden von den de industriële sector blijkbaar niet belangrijk genoeg om deze met een industrieschool te stimuleren. Bovendien vormde de industriële nijverheid in de ogen van het patriciaat een gevaar voor de sociale orde. Fabrieken met grote con centraties werkvolk konden in tijden van spanningen uitgroeien tot haarden van sociaal verzet en opstand.5S In 1844 werd namens het Middelburgse departement voor het eerst een prijsvraag over een industrieel onderwerp ingediend op de algemene vergadering te Haarlem. Het departement ging nu ook initiatieven ontplooien die los stonden van het hoofdbestuur. Zo werd er in 1849 een verloting gehouden van kunstnijverheid. Op initiatief van de boekdrukker H.P. Abrahams werd in 1853 een commissie in liet leven geroepen die moest onderzoeken welke middelen zouden kunnen wor den aangewend om de nijverheid in Middelburg te stimuleren. Dit onderzoek had uiteindelijk tot gevolg dat er vanaf 1857 nijverheidstentoonstellingen werden georganiseerd en dat vanaf 1858 openbare voorlezingen werden gehouden in de concertzaal. De onderwerpen die in de lezingen aan bod kwamen, waren bijvoor-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 97