ONOMISCH DEBAT 97 iiindelsblad vroeg zich af hoe iemand uit een van de oudste zeehandelssteden een voorstander van protectionisme kon zijn. De reactie die Van Sorge hierop gaf, 'tuigt van zijn beeld van het verval, de berusting om het handelsverleden te laten j isten en de wens om nieuwe wegen in te slaan: 1 ïissingen was ook eene handelsstad. Doch door haar hier aan te herinneren grieft men haar slechts. moet daarin meer satire of spot dan ernst vinden. Wie in deze veste gadeslaat, wat de handel ■nor haar is en uitwerkt, hij zal nogtans eene aandoening van vergevingsgezindheid in zich iet kunnen onderdrukken jegens hem, wien het eene onmogelijkheid geworden is, heil en redding oor die stad van den handel te wachtenen die daarom nog het doen ondernemenhet bevorderen aanmoedigen van andere takken van volksvlijt voorstaan en aanprijst.''" Bij het aanmoedigen van andere takken van welvaart zag Van Sorge een belangrij- c sturende rol weggelegd voor de overheid. De regering diende de juiste voor aarden te scheppen voor de stimulering van de nationale economie. Onder deze voorwaarden verstond hij onder andere hoger technisch onderwijs, uitvoerpre- mies, tariefmuren, een hervormd belastingstelsel en infrastructurele projecten, deze combinatie van protectionisme en voorwaardenscheppende maatregelen noest zowel de agrarische als de industriële bedrijvigheid stimuleren. De handel en de scheepvaart zouden daar dan vanzelf van profiteren. Bij een vrijhandelspoli- iek hadden volgens hem alleen de Hollandse handelaren voordeel, terwijl bij zijn conomische politiek het hele volk zou profiteren. an Sorge was nauw betrokken bij de plannen van Dirk Dronkers voor het afdam men van de Oosterschelde en de aanleg van een Zeeuwse spoorlijn. Dronkers was ook in 1840 lid geworden van het Middelburgse departement van de Iaatschappij voor Nijverheid en Handel. De afdamming en de spoorlijn waren precies de infrastructurele projecten die volgens Van Sorge door de overheid gesti muleerd en bekostigd dienden te worden. Deze projecten zouden een goede sti mulans zijn voor de industriële en de agrarische sector in Zeeland. Samen dienden 1 in 1839 een verzoek in ter verkrijging van een concessie voor de afdamming van de Oosterschelde en het Sloe, zodat Walcheren en Zuid-Beveland met het vaste land verbonden zouden worden. In 1845 verzochten zij nogmaals om een conces sie, maar nu voor de aanleg van een spoorweg van Middelburg naar Limburg.66 Zij varen ervan overtuigd dat zij Zeeland 'uit haren doodslaap' konden opwekken en dat er zich 'een nieuw tijdvak voor de stojfelijke belangen van Zeeland' opende. Door de afdammingen zou er een groot en vruchtbaar gebied worden ingepolderd, waarop maar liefst 40.000 personen werk zouden vinden in de landbouw. Daarnaast zouden de landbouw en industrie gestimuleerd worden, doordat dooi de spoorweg de afzetmogelijkheden werden verruimd voor landbouw- en fabrieks- producten. Dankzij de spoorweg zou Zeeland in contact komen te staan met het v asteland en dit zou ook de handel ten goede komen.67 Dit laatste bracht het beeld van het oude Zeeland als welvarend handelsgewest weer volop tot leven. Met behulp van de afdamming en de spoorlijn zou Zeeland zich van zijn verval herstellen en zou de welvaart en voorspoed weer spoedig her leven. Bij de verkrijging van de concessie voor de spoorweg in 1846 werden te middelburg allerlei feesten gevierd en concerten gegeven. De inwoners van deze stad zagen in de spoorbaan het middel 'ter weder verkrijging van den vroeger geno-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 99