104 FINANCIËN VAN DE ZEEUWSE ADMIRALITEIT 1716 besloten de Staten van Zeeland echter dat deze lening gebruikt zou worden voor de betaling van enige schulden 'soo te water als te lande'. Het gehele bedrag werd overgebracht naar de kas te lande, waarna de Admiraliteit uiteindelijk slechts iets meer dan twee ton terugkreeg om achterstallige gages en kostpenningen te vol doen." Het college moest echter wel de renten en aflossingen over het volledige bedrag van zes ton voldoen! Doordat de leningen voor het dok inmiddels afbetaald waren, daalden de te betalen renten en aflossingen wel met een kwart. In 1719 betaalde de Admiraliteit al minder dan een ton aan renten, en dankzij de aflossin gen daalde dat bedrag elk jaar. De leningen uit de zeventiende eeuw, die de Admiraliteit bij het gewest Zeeland was aangegaan omdat de landgewesten de toe gezegde subsidies niet (volledig) betaalden, waren op dat moment overigens goed voor zo'n tachtig procent van de totale rentelast. Tot aan de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) ging hierdoor een vijfde van de inkomsten van de Admiraliteit op aan rentebetalingen over deze leningen. Hoewel onder andere de Raad van State er bij de landgewesten op aandrong deze achterstallige subsidies te betalen, is het daar nooit van gekomen; de landgewesten hadden andere prioritei ten. Om de financiële situatie van de admiraliteiten te verbeteren voerden de Staten- Generaal eind 1725 een nieuwe verordening ('plakkaat') en een nieuwe tarieflijst voor de convooien en licenten in. Dit plakkaat verving alle ordonnanties en reso luties betreffende de convooien en licenten die in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw waren uitgevaardigd. Deze waren dikwijls voorlopig geweest, maar werden eindeloos verlengd. Het plakkaat van 1725 voegde voor het eerst alle bepalingen samen in een duidelijk en overzichtelijk geheel.'6 De invoering ervan verliep echter niet zonder problemen. Uit vrees voor inbreuk op hun 'rechten, heerlijkheden en praeëminentiën' hadden de Staten van Zeeland zich hevig verzet tegen invoering van het nieuwe plakkaat. Aanvankelijk deden zij dit door obstructie en vertraging, maar toen die politieke middelen uitgeput waren plaatsten de Zeeuwse Staten zelfs de raden en ambtenaren van de Admiraliteit van Zeeland onder hun orders en bereidden militaire acties voor om invoering te verhinderen! Uiteindelijk kon het gewest Zeeland het verzet niet volhouden. Onder zware druk van de overige gewesten stemden de Staten op 16 december 1725 toch in met invoering van het nieuwe plakkaat en de tarieflijst - voor de duur van één jaar. Hoewel deze termijn steeds werd verlengd, heeft Zeeland for meel nooit ingestemd met de definitieve invoering.57 In het Generaal-Plakkaat op de convooien en licenten en het lastgeld op de sche pen van 31 juli 1725 (dat per 1 november van kracht werd) werden niet alleen de tarieven herzien. De zogenaamde Derde Verhoging (de in 1651 opgelegde verho ging van de convooien en licenten met een derde), het ordinaris veilgeld en de Orizontse Tol58 werden afgeschaft. Het ordinaris lastgeld werd in het plakkaat opgenomen, het extra-ordinaris last- en veilgeld bleef bestaan." Het voornaamste doel van het plakkaat en de nieuwe tarieflijst, te weten het waarborgen van vaste en voldoende inkomsten voor de admiraliteiten, werd niet bereikt. Het compen seren van de lagere tarieven van de convooien en licenten door een strengere hef fing lijkt wel gelukt te zijn. De inkomsten van de Hollandse en Friese admiralitei ten uit de convooien en licenten waren na 1725 beduidend hoger dan daarvoor:

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 106