114 FINANCIËN VAN DE ZEEUWSE ADMIRALITEIT Tabel 6. Schuldenlast van de admiraliteiten 1714-1751 (in miljoenen guldens)11 Amsterdam Maze N.-kwartier Zeeland Friesland 1714 6,5 3,3 0,6 1,9 1723-25®® 3,5 4,2 1,9 2,2 1740 0,8 2,2 2,0 1751 2,3 2,5 Gegevens over de tweede helft van de achttiende eeuw ontbreken vrijwel geheel. Fritschy schrijft dat de admiraliteiten rond 1787 tezamen ongeveer acht ton per jaar betaalden aan renten en aflossingen, maar dit bedrag wordt niet gespecifi ceerd.89 Volgens Habermehl had de Amsterdamse Admiraliteit in 1793 een schuld van ruim 4,7 miljoen gulden.90 Dat zou betekenen dat haar schuldenlast sinds 1751 meer dan verdubbeld was. Het is opvallend dat de Zeeuwse Admiraliteit in deze periode haar schuld juist zag afnemen. De rekening over 1794-1795 ver toonde een batig slot van ruim drie ton, ruim anderhalve ton meer dan in 1751. De rentedragende schuldenlast was in de tussenliggende periode met ruim twee ton gedaald tot nog geen 2,3 miljoen gulden en de rentelast was met dertig pro cent afgenomen tot minder dan tachtigduizend gulden.91 Dat in 1787 nog geen tiende deel van de totale rentelast van de admiraliteiten ten laste kwam van het Zeeuwse college, duidt erop dat zij in vergelijking met haar zustercolleges een rela tief kleine schuldenlast had. Helaas ontbreken verdere gegevens, waardoor een goede vergelijking onmogelijk is. Nader onderzoek zal hier hopelijk meer duide lijkheid in kunnen scheppen. Conclusie In 1698 was de financiële toestand van de Republiek niet dramatisch, maar een eeuw later was dat wel het geval. Vermoedelijk had de Republiek in 1795 verhou dingsgewijs de grootste schuldenlast van alle Europese staten. De schuldenlast van de gewesten en de Generaliteit bedroeg samen ongeveer 629 miljoen gulden, exclusief 121 miljoen voor de VOC en 16 miljoen voor de admiraliteiten. In totaal bedroeg de rentelast circa 22,7 miljoen per jaar. Ook het gewest Zeeland stond er niet best voor. Haar schuldenlast bedroeg 58,3 miljoen gulden en de renten slok ten driekwart van de belastingopbrengsten op.92 Het is opvallend dat de Zeeuwse Admiraliteit er ten tijde van haar opheffing veel minder slecht voorstond, en dat zij tussen 1698 en 1795 haar financiële situatie zelfs iets wist te verbeteren. In de achttiende eeuw kende de Admiraliteit pieken en dalen, maar zij was lang niet zo armlastig als vaak wordt aangenomen. In hoe verre de bijzondere verhoudingen met het gewest Zeeland op dit punt een rol heb ben gespeeld is (nog) niet geheel duidelijk. Maar de Zeeuwse Admiraliteit kon in ieder geval de organisatie uit eigen inkomsten draaiende houden en jaarlijks enige kleine equipages doen. Na de Spaanse Successieoorlog kreeg het college de finan ciën redelijk op orde, en het kon in de jaren twintig en dertig zelfs uit eigen midde len een aantal nieuwe schepen bouwen. Het dieptepunt voor de Zeeuwse Admiraliteit moet dus niet na de Spaanse Successieoorlog worden geplaatst, maar pas drie decennia later, ten tijde van de Oostenrijkse Successieoorlog. Doordat

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 116