142
CAROLUS TUINMAN
men en het zou Descartes rechtvaardigen. Tuinman is blij dat geleerde en beroem
de cartesianen leergronden van Descartes anders begrijpen en dat zij daaruit con
clusies trekken die gekant zijn tegen de spinozisten en de vrijgeesten. Deze ver
standige cartesianen onderscheiden zich van de bastaardcartesianen.128 Tuinman
roept alle mensen op, cartesiaan of niet, hun handen en harten te verenigen en de
kerk te beschermen tegen de spinozisten, die alles dreigen te overspoelen en te ver
pesten.129
Als de leer van Spinoza niet stoelt op de filosofie van Descartes, waarop is zij dan
gebaseerd?, vraagt Tuinman zich af. Hij geeft zelf het antwoord. Spinoza, van
geboorte en opvoeding een Jood, zal zijn stellingen geput hebben uit de modder
poel van de Kabbala.}™
Vermomde polemiek
In de tijd dat Tuinman zich mengt in de religieuze schermutselingen, woedt de
'poëtenoorlog'. De taalkundige David van Hoogstraten pleit voor 'Onze heerlyke
moederspraek en dichtkunst, die voor die van andere volkeren, zelfs van die van
Latijnen en Grieken, niet hoeft te wykeri.131 Met deze overtuiging is Van Hoog
straten de centrale figuur in deze strijd. Jean le Clerc is zijn tegenstander.132 De par
tijen bestoken elkaar over en weer met pamfletten. Het punt van geschil is dit:
Dienen de jonge poëten de klassieken te volgen, of moeten zij Vondel navolgen?133
Hoe spannend deze polemiek ook is, het gaat hier niet zozeer om de poëtenstrijd
als wel om de rol die Tuinman daarin speelt. Tuinman laat zich hier kennen als een
geestverwant van Van Hoogstraten. Net als Van Hoogstraten overtuigt Tuinman
de lezer van de uitzonderlijkheid van de Nederlandse taal. Onze taal is gelijk
waardig aan het Grieks en Latijn, sterker, onze taal wortelt in de heilige taal van
het paradijs! Met andere woorden: onze taal is zo bijzonder; wij hebben de klas
sieken niet nodig.
Tuinman neemt het hier op voor David van Hoogstraten. Maar tevens laat hij
door zijn deelname aan de poëtenstrijd zien, hoe belangrijk voor hem de vader
landse dichtkunst is. De poëzie is voor hem veel meer dan alleen maar ontspan
ning. Verstopt achter een schuilnaam schrijft Tuinman ten minste één pamflet:
Heusche vermaning van Gisbertns Hortensius (1713?).13'' Hij geeft zich de
voornaam Gisbertus naar zijn leidsman Gisbertus Voetius en de achternaam
Hortensius, de Latijnse vertaling van tuinman. Dat Tuinman zijn naam verlatini-
seert, is erg ongebruikelijk. In zijn polemische, als ook in zijn taalkundige werk
keurt hij dit gebruik af. Tuinman schrijft hier dus onder pseudoniem en dat ter
wijl hij de 'lichtschuwende duisterling' Booms juist om die reden beschuldigt van
lafheid.
Gecorrumpeerde taal tegenover zuivere taal
Tuinman probeert de gelovige te beschermen door de vrijgeesten te ontmaskeren.
Hij doet dat door zich te richten op hun taal. De vrijgeesten vergiftigen het woord
en met dat vergiftigde woord vergiftigen zij de kudde.135