146
CAROLUS TUINMAN
struismaagden [preutse tuttebellen], maar op goedhartige lezers die voor lief
nemen wat met genegenheid is opgediend.148
Tuinman vermoedt dat de kritiek met onkunde te maken heeft en niet zozeer met
kwaadwillendheid en hekelzucht. Toch kan hij het niet laten nog een laatste sneer
te geven: 'Die geen herssens van eene vooze raap heeft, ziet wel, dat het oogmerk
van mijn schryven niet is kluchtjes te vertellen; maar de Nederduitsche Spreek
woorden en zegswyzen te verklaaren, ter opheldering van onze taal.'149
De wijze waarop Tuinman zijn werk steeds weer verdedigt en de manier waarop
zijn tijdgenoot, de veelgelezen schrijver Jacob Campo Weyerman (1677-1747),
keer op keer de draak steekt met het spreekwoordenboek, doen vermoeden dat het
spreekwoordenboek de tongen in beweging heeft gebracht.15" Heel wat Middel
burgse kerkgangers zullen hun predikant besmuikt hebben uitgelachen. Ook zijn
'waanwijze tegenstrevers' zullen zich vrolijk gemaakt hebben. Tuinman heeft daar
wel een beetje om gevraagd. Al heeft hij naar zijn zeggen geen spreekwoorden
opgenomen die naar achterstraatjes rieken, helemaal fris ruiken ze soms ook niet.
Neem bijvoorbeeld: "t Ging er lustig van gat; Ymand in de aars kruipen; Een
schoon aangezicht verkoopt wel een schurfden aars.'
Zedenzangen
Nog in hetzelfde jaar dat het spreekwoordenboek op de markt komt, verschijnt er
een nieuw werk van Carolus Tuinman: C. Tuinmans zedenzangen. Onder een
zedenzang verstaat Tuinman een gedicht, geschreven op een melodie, waarin op
lichtvoetige wijze een levensles verwerkt is. Met zijn liederen kan de mens zichzelf
en anderen op een vrolijke manier stichten.
Tuinman wekt in zijn pamfletten de indruk dat hij erg rechtlijnig en streng is. In
zijn taalkundige werken toont hij zich vrijer. De spreekwoorden zijn bijvoorbeeld
waarheden waaraan nauwelijks te tornen valt. Toch weet Tuinman door zijn
humor, zijn taalspel en de manier waarop hij zijn onderwerp behandelt, zijn lezer
meer ruimte te geven dan je zou verwachten. Dat geldt ook voor zijn zedenzangen
die stuk voor stuk gebaseerd zijn op spreekwoorden.
Neem bijvoorbeeld de zedenzang over de kermis.151 Welk spreekwoord hieraan ten
grondslag ligt, is niet duidelijk en de strekking van het lied laat inderdaad geen
andere mening toe, maar de wijze waarop Tuinman zijn mening aan de man
brengt, maakt alles goed. De tekst is vol talige humor. Een aardig voorbeeld is de
overgang van versregel drie naar vier, waar 'vedel' wordt samengetrokken tot 'veêl'.
Door het refrein, het ritme en allerlei vormen van rijm heeft dit lied alles in zich
om populair te worden:
Ydelheid, brooddronkenheden,
Spel op koorden en tooneel,
Dansen, springen, bas en veêl,
Zuipen, zwelgen, dert'le zeden,
Gaan hun gang op 't oude spoor.
't Gaat zo met de Kermis door.