158
CAROLUS TUINMAN
deren en polemische werken. Met zijn liederen voedde Tuinman zijn kerkgangers
op in de orthodoxe leer van de kerk en versterkte hij hun geloof. Met zijn pole
mische werk trachtte hij de kerkganger te beschermen tegen de verderfelijke
invloed van de rooms-katholieken en van de mensen uit eigen kring die een afwij
kende interpretatie van de Bijbel eropna hielden. De vele preken die hij heeft
geschreven, zijn pas na zijn dood uitgegeven.
Tuinman ging in zijn polemische werk hartstochtelijk te werk. Hij trok alle
registers open. Hij schreef dan weer ernstig en bewogen, dan weer fel en vervloe
kend, soms sarcastisch en vaalt ook grappenmakend. Zijn betogen waren retorisch
en bevatten veel beeldspraak. Zijn stijl van schrijven verantwoordde hij door te
verwijzen naar de Bijbel. Daarin is de taal net zomin lieflijk.
Op latere leeftijd stopte Tuinman met zijn polemische weerleggingen en richtte hij
zich op de taalkunde. Hij schreef een spreekwoordenboek en een etymologisch
woordenboek. Op beide werken schreef hij een vervolg. In deze werken ging hij
op zoek naar de herkomst en de zuivere betekenis van woorden en spreekwoorden.
Ook verschenen er twee bundels waarin hij al dichtend op zoek ging naar de gren
zen van de taal: Rymlust en Puntdichten.
Het taalkundige werk van Tuinman lijkt in contrast te staan met zijn godsdiensti
ge en polemische werk. Door de diversiteit van zijn werk lijkt Tuinman een vat vol
tegenstrijdigheden. Toch ontstaat er juist door dat totale oeuvre een man uit één
stuk. Tuinman was een prediker, een polemist, een wetenschapper, een beschaver
en vooral een dichter. Bij Tuinman draaide alles om het woord. Het woord zag hij
als een Godsgeschenk en dankzij het woord kon de mens behouden worden. Een
groter geschenk bestond er niet. Tuinman kon er niet genoeg van krijgen. Als hij
schreef, spatte het plezier ervan af
De taal van Tuinman kenmerkt zich door speelsheid en soepelheid. Zijn beeld
spraak is vaak verrassend en zijn gedichten, hoe religieus of scherp ook, bevatten
vrijwel altijd kleine talige grapjes. Tuinman ging als dichter op zoek naar de gren
zen van de taal. Hij was een taalkunstenaar die, ongeacht zijn bescheidenheidsfor
mules, een dichter wilde zijn en het ook was. Tegelijkertijd was hij ook een
enthousiast veelschrijver en lang niet altijd kritisch op zijn werk. Werd hij daarop
aangesproken, dan reageerde Tuinman boos en beschuldigde hij zijn critici ervan
waanwijs, jaloers of kleinzielig te zijn.
Tuinman was een eigenzinnig man. Dat blijkt uit de originaliteit van zijn werk,
zoals zijn poëtische experimenten met rijm, met oude, zuiver Nederlandse woord
jes en met typografische elementen. Met Oud en Nieuw zou hij als eerste in
Nederland een werk(je) over historische taalkunde hebben geschreven. Zijn
spreekwoordboek is op een geheel eigen wijze vormgegeven en is nu een belang
rijke bron van informatie. Zijn bundel Zedenzangen is enig in zijn soort.
Het etymologisch woordenboek van Tuinman was bij verschijnen al achterhaald
en het heeft waarschijnlijk weinig aan de wetenschap bijgedragen. Daar staat ech
ter tegenover dat zijn werk toegankelijk was voor een breed lezerspubliek. Zijn ety
mologisch woordenboek als ook zijn spreekwoordenboek, kunnen om die reden
als inspiratiebron emancipatorisch gewerkt hebben.
En zijn geaardheid?, hoor ik u denken. De mogelijk homoseksuele geaardheid van
Tuinman is niet het onderwerp van mijn onderzoek geweest. Mocht het gerucht
kloppen, wat me niet zou verbazen, dan zou dat de geheimzinnigheid rondom zijn