VLAAMSE EN ZEEUWSE KAAPVAART
17
De twee aangehaalde Ligaleden, namelijk de Republiek (vertegenwoordigd door
de Zeeuwse regio) en de Zuidelijke Nederlanden zijn het geografische kader van
deze vergelijkende studie.2" Er wordt hier dan ook gepoogd om de actieve rol van
de Lage Landen binnen de pan-Europese maritiem-economische strijd naar
waarde te schatten. Met de Ligaleden als voornaamste protagonisten en Frankrijk
als antagonist in het conflict van 1688-1697 valt het gezamenlijke doelwit van
beide streken niet moeilijk te raden. Zoals zal blijken, zijn de verschillen in deze
comparatieve studie echter veel talrijker dan de overeenkomsten.
De organisatie van de kaapvaart
Bij het begrip kaapvaart wordt dikwijls zo niet altijd - een vergelijking gemaakt
met de illegale piraterij. Niets is minder waar. Waar de één kon bogen op een lega
le basis, was de ander een ordinaire dief. Kapers bezaten immers een officiële last
geving van de overheid en droegen hun buit aan justitie over. Tijdens de zeven
tiende en achttiende eeuw gebeurde dit aan de hand van een officieel document,
de commissiebrief. De commissie- of kapersbrief leende dan ook zijn naam aan de
gebruikers ervan: de commissievaarders of kapers.
Eén Republiek, vijf Admiraliteiten
In de Republiek behoorde de uitrusting van de oorlogsvloot tot de verantwoorde
lijkheid van de vijf Admiraliteiten. De grote onafhankelijkheid die de verschillen
de gewesten genoten bracht met zich mee dat ieder gewest ook haar eigen boon
tjes diende te doppen. Door haar financieel zwakke positie ten opzichte van
Holland was de Admiraliteit van Zeeland - gevestigd te Middelburg - aan het
einde van de zeventiende eeuw genoodzaakt haar toevlucht te nemen tot het
middel van de commissievaart.21 De kapersvloot vormde in oorlogstijd dan ook
een belangrijke aanvulling van het Zeeuwse militaire apparaat.
Waar de Zeeuwse kaapvaart gestimuleerd werd door geldgebrek van de Admira-
liteitskas, werd in Oostende en Nieuwpoort de kapersvlam aangewakkerd door de
vele acties van Duinkerkse kapers die de visserij nabij de Vlaamse kust onmogelijk
maakten. Ook de traditionele kustvaart in het Kanaal werd hierdoor verlamd.
Noodgedwongen dienden talrijke vissers en andere zeelieden naar een andere
inkomstenbron te zoeken, de kaapvaart. Door het vertrek van de Armada des
Flandès in 1648 naar Spanje was kaapvaart trouwens de enige bestaansreden (lees:
inkomstenbron) van de Vlaamse Admiraliteit geworden.22
In beide regios bestond de Admiraliteitsraad uit de voornaamste leden van de
maatschappij. Om fraude of belangenvermenging te voorkomen was het raadsle
den verboden parten te hebben in kaperschepen en buitgoederen van opgebrach
te prijzen in te kopen zonder toestemming van de raad.23
Legale piraterij
De reden waarom de vergelijking tussen legale commissievaarders en illegale pira
ten dikwijls wordt gemaakt, schuilt in het feit dat de grens tussen beide in de prak
tijk in een schemergebied lag. Commissievaarders brachten hun prijzen immers
niet steeds conform de juridische richtlijnen binnen. Ook het feit dat staten