20 VLAAMSE EN ZEEUWSE KAAPVAART buitenland kon men talloze constructies terugvinden.2'' Hoewel er uitzonderingen waren, kan gesteld worden dat de reder meestal ook degene was die zich borg stel de bij de Admiraliteit voor de commissiebrief. De boekhouder Een aparte rol in de kaapvaart was weggelegd voor de boekhouder. Hij regelde met de Admiraliteit het tekenen van de borgakte, het ontvangen van de kaperbrief en trad op als eiser bij de openbare verkoop van opgebrachte prijzen, kortom de dage lijkse leiding van het bedrijf. Van een boekhouder werd verwacht dat hij optrad als spreekbuis voor de rederij bij de Admiraliteit of Staten van Zeeland en dat hij zich borg stelde voor het gedrag van de kapitein. De boekhouder verzorgde ook de selectie van officieren en monstering van zeelieden. Hij bepaalde de strategie van de compagnie en stelde de instructies voor zijn kapiteins op. Behalve aanwijzingen omtrent de operatiegebieden gaf de boelshouder ook mee welke schepen gekaapt mochten worden en welke niet. In dat opzicht was de boekhouder eigenlijk ver antwoordelijk voor de handelingen van zijn kaperskapitein. Bijna altijd had de boekhouder aandelen in de door hem gerunde rederij.30 Daarnaast verzorgde hij niet alleen de financiële administratie, maar ook de uit rusting en soms zelfs de bouw van een schip.31 Aangezien een schip meermaals bui tenlandse havens aandeed, had een rederij ook buiten de thuishaven contacten nodig. Ervaren boekhouders hadden dan ook een uitgebreid netwerk van corres pondenten. Zo kon een kapitein in een onbekende haven dikwijls bijgestaan (en gecontroleerd) worden.52 Wanneer de kruistocht tot een goed einde was volbracht, was de boekhouder belast met het beheer van de opgebrachte prijzen en een acceptabele verdeling van de buit. Alles diende hij zorgvuldig in rekening te brengen. Hij was volledige ver antwoording verschuldigd aan de reders en de Admiraliteit. De kapitein Waar aan wal de boekhouder de voornaamste zaken van de kaapvaart in goede banen leidde, gold op zee de onbetwiste autoriteit van de kapitein. Voor het ver trek uit de haven kreeg de kapitein instructies mee. Deze waren eigenlijk bestemd voor de reders van de commissievaarders, want zij schreven doorgaans een eigen instructie uit voor hun kapiteins waarin expliciet de bestemming van de expeditie, contactpersonen en zaken betreffende proviandering et cetera opgenomen waren. Dit was niet verboden, zolang ze niet in strijd waren met de officiële normen. Vooral met betrekking tot het veroveren van neutrale schepen werd tegen deze regel nogal eens gezondigd.33 Het spreekt voor zich dat de kapitein verantwoordelijk was voor de eigenlijke zee roof. Schippers waren dikwijls in dienst van een rederij, maar konden ook aandeelhou der zijn van het schip. Zodoende stonden zij garant dat het maximum uit de kaperstochten werd gehaald. En uiteraard de bemanning Op 8 april 1689, een maand nadat de Republiek aan Frankrijk de oorlog had ver klaard, kwamen de Staten-Generaal met een verbod voor zeevarenden om dienst

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 22