22 VLAAMSE EN ZEEUWSE KAAPVAART Zeeuwse kaapvaart. Dat deze schepen in het Kanaal zo lang weg waren uit de haven betekent echter niet dat de commissievaarders ver weg waren. Zo kwam het geregeld voor dat Zeeuwse kapers op de Vlakte van Schooneveld bleven liggen en geravitailleerd werden met platbodems. Zo kon de kapitein in de tussentijd over leg voeren met zijn reders. Ook de Vlaamse kaperschepen lagen regelmatig tussen de zandbanken voor de kust op de loer om nietsvermoedende schepen te over meesteren.11 Kapers gingen dikwijls alleen op kruistocht, al kwam het ook vaak voor dat men in compagnie op jacht ging. Hoewel een samenwerking met marineschepen moge lijk was, kwam dit in de praktijk weinig voord2 In de meeste gevallen werd met bevriende kapers samengewerkt uit de eigen provincie, al kwam het ook voor dat Zeeuwse en Vlaamse kapers de handen ineen sloegen. In de eerste plaats was het de bedoeling van de kapers het schip zo intact mogelijk te overmeesteren. Daarom vuurde men niet direct de volle laag. Er werd eerst een schot voor de boeg gegeven om het schip te praaien. Dit betekent dat het schip haar vlag diende te strijken en zeil te minderen. Werd hier geen gevolg aan gege ven, dan volgde een tweede schot en werden voorbereidingen getroffen voor een gevecht. Een kaper zeilde dan zo vlug mogelijk naar het schip om het te enteren. De beslissing viel immers niet door een lang artillerieduel, maar door persoonlijk treffen. Commissievaarders hadden steeds een enorme bemanning aan boord. Een kaper schip had doorgaans drie maal zo veel bemanningsleden aan boord als een koop vaardijschip. Wanneer het schip veroverd was, sprak men van de 'prijs'. Indien de kaper het opbrengen van een schip te riskant vond of dacht dat de prijs op een veiling weinig meer zou opbrengen dan de onkosten bedroegen, kon hij overgaan tot rantsoenering. Als een schip gerantsoeneerd was kreeg de gedupeerde een brief als vrijgeleide. Binnen een bepaalde tijd mocht een schip niet opnieuw gerantsoeneerd of veroverd worden. Om bij het rantsoeneren verzekerd te zijn van het losgeld, namen de kapers door gaans enkele bemanningsleden aan boord. Meestal waren dit de kapitein, enkele officieren en eventuele kooplieden. Het bedrag dat als losgeld werd gevraagd bedroeg meestal de waarde van het schip en de lading. In de praktijk was dit bedrag vaak lager, omdat alleen de kapitein van het schip de marktwaarde exact kende. Daarom trachtte hij zo goed mogelijk over de hoogte van het losgeld te onderhandelen met de kaperkapitein. Soms vroeg een kapitein van een koop vaardijschip zelf losgeld te mogen betalen om te voorkomen dat de bemanning en hij zelf gevangengenomen zouden worden.'13 Missie geslaagd, maar wat met de buit Wanneer het schip veroverd was, volgden enkele standaardprocedures. De kapitein en de schrijver dienden alle goederen en waardevolle spullen aan boord van de prijs te inventariseren, op slot te doen, te verzegelen en de sleutels in bewaring te hou den om diefstal te voorkomen. Als een prijs was gerantsoeneerd, bepaalden de schrijver en de kapitein de hoogte van de som. Onder de bemanning van de kaper werd het dekgeld verdeeld. Dit bestond uit de roerende goederen die aan dek aan getroffen werden, alsook de persoonlijke eigendommen van de aanwezige zeelie den en passagiers.44

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 24